dinsdag 6 april 2010

De eerste veroordeling van Joseph Smith

Het fundament van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is openbaring. Dat is een wankel fundament, want iedereen kan beweren er een te hebben ontvangen – en dat gebeurde dan ook weleens in de begintijd van de kerk.

Het verhaal van Hiram Page die openbaringen kreeg met behulp van een steen (Leringen van Kerkpresidenten: Joseph Smith 2007, pp. 211-212) komt wellicht enigszins occult over maar Joseph Smith maakte zelf ook vaak gebruik van magische stenen. Hiermee zocht hij naar verborgen schatten (Vogel 1994) en hielp hij mensen om verloren spullen terug te vinden (Ludlow 1992, p. 1334). Volgens sommige bronnen vond hij er de gouden platen mee (Marquardt & Walters 1994, pp. 89-115) en hij vertaalde er het Boek van Mormon mee (Nelson 1993). Minimaal één van deze stenen is thans in het bezit van de Kerk (Smith 1956, deel 3, pp. 225-226).

Met deze activiteiten had Joseph Smith in de jaren 1820-1830 een regionale reputatie opgebouwd, wat blijkt uit het feit dat mensen hem van heinde en verre inhuurden om voor hen in zijn 'glazen bol' te kijken. Josiah Stowell, die Joseph Smith eind 1825 inhuurde om te zoeken naar een verborgen zilverschat, woonde bijvoorbeeld in Bainbridge, zo'n 200 km ten zuid-oosten van Joseph's woonplaats Manchester (Parel van Grote Waarde 2004, p. 71).

Het zoeken naar verborgen schatten was in die tijd en die streek een redelijk populair tijdverdrijf onder het meer goedgelovige (of bijgelovige) deel van de bevolking maar het was wel verboden. Mensen met 'magische gaven' zoals Joseph Smith lieten zich vaak betalen voor hun diensten maar vonden nooit iets, zogenaamd vanwege een onverwachte betovering of omdat een deel van de bijbehorende occulte rituelen niet juist was uitgevoerd.

Een neef van Josiah Stowell nam zijn oom tegen zichzelf in bescherming en stapte naar de rechter. Joseph Smith werd gearresteerd op verdenking van oplichterij en bedrog. De rechtzaak vond plaats op 20 maart 1826 en Joseph werd schuldig bevonden. Hij kreeg geen straf omdat hij nog jong was en niet eerder in aanraking was geweest met justitie.

Lange tijd was over deze rechtzaak alleen maar informatie uit tweede hand bekend, zoals het verslag in het tijdschrift Fraser's Magazine. Mormoonse historici konden daardoor lang volhouden dat de hele rechtzaak nooit had plaatsgevonden en dat de verhalen over Joseph Smith als schatgraver verzonnen waren door tegenstanders van de kerk. Maar in 1971 werd een declaratie van rechter Albert Neely gevonden voor zijn onkosten in de zaak tegen "Joseph Smith the glass looker" à $2,68. Later werden de declaraties van andere betrokkenen gevonden en andere documenten die bevestigen dat het verslag in Frazer’s Magazine een accurate weergave is van de veroordeling van Joseph Smith als oplichter en bedrieger.

Declaratie van Albert Neely in de zaak van de staat
New York tegen "Joseph Smith the glass looker"