donderdag 17 maart 2011

De centrale missie van de kerk

Van 1979 tot 1981 bracht de kerk een nieuwe Engelstalige editie van de schriften uit, eerst van de Bijbel en twee jaar later van de overige drie standaardwerken. Deze nieuwe uitgaven waren allemaal voorzien van uitvoerige voetnoten, verwijzingen, een Bijbels woordenboek en een studiegids. Het doel van de nieuwe uitgave was tweeledig:

1. Het canoniseren van de fundamentalistische Mormoons-Protestantse orthodoxie die we tegenwoordig van de kerk kennen (Mauss 1994, pp. 103-108). Deze orthodoxie was in de jaren ’60 ontstaan als reactie op de teloorgang van de specifieke Mormoonse identiteit door de toenemende Amerikanisering van de kerk in de eerste helft van de twintigste eeuw. Door de standaardwerken te voorzien van definities en interpretaties, wordt de lezer ongemerkt in de “juiste” richting gedirigeerd en vervalt de noodzaak om zelf na te denken. Ook de inleidende kopjes boven de hoofdstukken zijn vaak misleidend. Het zijn geen samenvattingen van de tekst, maar een a priori indicatie van hoe de kerk wil dat de lezer de tekst interpreteert.

Bovendien kwamen er in de jaren ’70 nieuwe computertechnieken beschikbaar die het mogelijk maakten om grote hoeveelheden tekst te doorzoeken en te indexeren. Met behulp van kruisverwijzingen bracht de afdeling Correlatie (die de zuiverheid van de Mormoonse geloofsleer bewaakt) dwarsverbanden aan die de nieuwe orthodoxie ondersteunden maar waar de teksten inhoudelijk zelden aanleiding toe geven. Het enige verband is meestal een enkel woord, en na vier of vijf verwijzingen ben je weer terug waar je begonnen was zonder ook maar een iota wijzer geworden te zijn.

2. Een tweede doel van de nieuwe editie van de schriften was het genereren van nieuwe omzet (Smith 2010, pp. 27-68). Helaas stonden de Heiligen der Laatste Dagen niet te popelen om de nieuwe uitgave aan te schaffen. De belangrijkste reden hiervoor was de prijs. De “quads” zoals ze in Mormoons jargon genoemd worden (gecombineerde uitgaven van de vier Mormoonse standaardwerken, ofwel “quadruple combinations”) werden uitgebracht in verschillende prijsklassen: de duurste waren in leer gebonden en kostten destijds rond de 100 dollar maar er waren ook goedkope paperback-edities van 14 dollar. Omdat de marge op de luxe edities het grootst was, waren de marketingactiviteiten van de kerk er vooral op gericht deze duurdere versies te verkopen.

In die tijd werden er jaarlijks ongeveer 1 miljoen Boeken van Mormon verkocht en de nieuwe quads brachten hier, door de verkeerd gekozen prijsstrategie, geen verandering in. Ondertussen zat de kerk opgescheept met grote voorraden, zowel van “oude” uitgaven (omdat kopers liever de nieuwe wilden) als van “dure” uitgaven (omdat kopers liever de goedkope wilden).

In 1985 werden daarom twee marketing initiatieven gelanceerd om de verkoopcijfers op te krikken. In maart 1985 zond de kerk per satelliet een toespraak (infomercial?) van apostel Thomas S. Monson uit, waarin de leden werden opgeroepen de nieuwe edities te kopen (Monson 1985).

Om ook de voorraad “oude” uitgaven kwijt te raken, werd tevens het “Family-to-Family programma” opgestart. De leden werden opgeroepen om in de mediatheek van hun lokale kerkgemeente Boeken van Mormon te kopen, te voorzien van een foto van hun gezin en hun getuigenis, en aan de zendelingen te geven. Op de achtergrond hadden de lokale leiders instructies gekregen om eerst de oude edities te verkopen, alvorens nieuwe uit te geven.

Beide acties waren een doorslaand succes. De verkoop verdubbelde in 1985, groeide door naar 3 miljoen in 1986 en piekte in 1990 rond de 6,5 miljoen exemplaren per jaar, ongeveer evenveel als er toen leden waren. Het Family-to-Family programma werd opgeheven en tot op de dag van vandaag kunnen in menige mediatheek verstofte dozen vol oude Boeken van Mormon gevonden worden met vergeelde foto’s en getuigenissen van goedbedoelende Heiligen der Laatste Dagen.

Toen Joseph Smith in 1830 een “openbaring” kreeg om de rechten van het Boek van Mormon in Canada te verkopen, liep dat uit op een jammerlijke mislukking (Jensen 2009). Ruim hondervijftig jaar later bleken zijn opvolgers, geheel zonder openbaring, in staat om de leden niet één, maar twee keer te laten betalen voor dezelfde religieuze koopwaar (immers, de "oude" Boeken van Mormon die voor het Family-to-Family programma werden gebruikt, waren al eerder door de kerk geproduceerd met tiendegelden - giften van de leden). Met recht stelde Thomas Monson in bovenvermelde toespraak: “Het publiceren van de schriften is de centrale missie van de kerk geweest sinds de tijd van Joseph Smith”.

Reageren?

dinsdag 6 april 2010

Pek en veren

Op 24 maart 1832 werden Joseph Smith en Sidney Rigdon ernstig mishandeld door een bende buurtgenoten en besmeurd met pek en veren. Deze gebeurtenis wordt in de Mormoonse literatuur vaak aangehaald als voorbeeld van de religieuze vervolging van de eerste Heiligen der Laatste Dagen maar er wordt daarbij zelden ingegaan op de aanleiding voor dit incident (zie bijvoorbeeld Ludlow 1992, pp. 605, 1026, 1099).

Geld vormt de meest waarschijnlijke aanleiding voor de mishandeling. Hierbij is het goed om eerst de omstandigheden in herinnering brengen, waaronder Joseph Smith en Sidney Rigdon in Hiram verbleven, namelijk inwonend bij, en op kosten van leden van de kerk. In die tijd werd er bovendien geëxperimenteerd met een systeem van communalisme, waarbij iedereen zijn bezittingen aan de Kerk moest overdragen, die deze vervolgens zou herverdelen (Leer en Verbonden 2004, pp. 82-90). Hoe deze factoren bij elkaar kwamen, wordt beschreven in een brief van één van de deelnemers aan de mishandeling:

"In de winter van 1831 hadden Joseph Smith en een paar anderen een afspraak in het zuidelijke schoolgebouw van Hiram. De vroomheid, oprechtheid en nederigheid van de sprekers waren zodanig, dat veel toehoorders geraakt waren en zich niet konden voorstellen dat zulke predikanten er op uit waren hen te bedriegen."

"In de volgende lente en zomer werden er veel bekeerlingen gemaakt en hun succes leek te wijzen op een overweldigende triomf in Hiram. Maar toen zij naar Missouri gingen om de fundamenten van de prachtige stad Zion te leggen, en van hun tempel, lieten zij hun papieren achter. Hierdoor kregen de nieuwe bekeerlingen de kans om de interne organisatie van hun kerk te leren kennen, waarbij ze er tot hun ontzetting achter kwamen dat er een plan bestond om hun bezittingen weg te nemen en onder de controle van de profeet Joseph Smith te brengen. Dit was teveel voor de inwoners van Hiram en zij keerden het Mormonisme sneller de rug toe dan zij het ooit omarmd hadden. Tegen de herfst stelde de Mormoonse kerk in Hiram niet veel meer voor."

"Maar een paar slachtoffers van deze misleiding waren vastbesloten om dit niet ongestraft voorbij te laten gaan en er vormde zich een groep van inwoners van Shalersville, Garretsville en Hiram. In maart 1832 trokken zij in de donkere nacht naar het hoofdkwartier, lichtten Smith en Rigdon van hun bed, besmeurden hen met pek en veren en lieten hen weer vrij. Dit had het gewenste effect, namelijk van hen afkomen. Niet lang daarna vertrokken zij naar Kirtland" (brief van Simonds Ryder aan A.S. Hayden d.d. 1 februari 1868, geciteerd in Parkin 1967, pp. 253-254).

Deze verklaring wordt ondersteund wordt door de feiten zoals we die kennen uit andere bronnen, zoals de korte maar intensieve zendingssinspanning van Joseph Smith en Sidney Rigdon in en rond Hiram (Leer en Verbonden 2004, p. 158), de reis naar Missouri (Leer en Verbonden 2004, pp.114-117), onduidelijkheden en gerommel bij de uitvoering van de wet van toewijding (Leer en Verbonden 2004, pp.196-198), etc.

De aanslag van 24 maart 1832 was dus waarschijnlijk geen religieuze vervolging in de zin dat Joseph Smith en Sidney Rigdon vanwege hun theologische opvattingen werden aangevallen, maar eerder een (weliswaar onwettig) protest tegen de wurggreep die de Mormonen op hun sociale en economische omgeving probeerden te krijgen – een gewoonte waardoor ze de rest van de negentiende eeuw nog vele malen in de problemen zouden komen.

Voor kost en inwoning

Joseph Smith, de grondlegger van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, wordt in de Mormoonse literatuur vaak voorgesteld als iemand die naast zijn kerkelijke verplichtingen hard moest werken om de kost te verdienen (zie bijvoorbeeld Leringen van Kerkpresidenten: Joseph Smith 2007, p. 85). Wie het leven van Joseph Smith echter bestudeert, zal merken dat hij gedurende zijn gehele 'werkzame' leven als profeet op kosten van zijn volgelingen leefde.

In het eerste jaar na zijn huwelijk met Emma Hale op 18 januari 1827 woonde het jonge paar bij de ouders van Joseph Smith in Manchester, New York. In december verhuisden zij naar Emma's vader Isaac Hale in Harmony, Pennsylvania, waar zij op afbetaling een huisje en wat land konden kopen van vader Hale. Maar in plaats van het land te bewerken om de benodigde 200 dollar bij elkaar te krijgen, schreef Smith aan het Boek van Mormon en leefde van de liefdadigheid van vrienden en bekenden zoals Martin Harris en Joseph Knight (Newell & Avery 1994, pp. 19-34). In augustus 1830 betaalde hij de 200 dollar in één keer af maar het is onbekend hoe hij aan dat geld is gekomen.

Niet lang daarna verhuisde Joseph Smith per openbaring naar Kirtland, Ohio, "wegens de vijand en voor uw welzijn" (Leer en Verbonden 2004, p. 74). De "vijand" werd in dit verband gevormd door de bevolking van de staat New York, die bekend was met Joseph Smith's verleden als occultist en schatgraver en geen belangstelling had voor zijn nieuwe kerk (Arrington 1970). In Ohio daarentegen waren de Mormoonse zendelingen wel succesvol. In november 1830 doopten zij Sidney Rigdon, een dominee, en meer dan honderd van diens volgelingen (Ludlow 1992, p. 1234).

Bij aankomst in Kirtland begin 1831 woonden Joseph en Emma eerst een maand bij Newel K. Whitney, waarna Joseph de openbaring kreeg dat iemand een huis voor hem moest bouwen (Leer en Verbonden 2004, p. 81). Isaac Morley bouwde prompt een blokhut voor het jonge gezin, waar Emma op 30 april beviel van een tweeling. Toen Joseph Smith in september terugkwam van een reis naar Missouri zocht hij een rustig plekje om samen met Sidney Rigdon aan zijn revisie van de Bijbel te werken. Zijn keuze viel op de boerderij van de Johnsons.

Maar gratis wonen mag dan praktisch zijn, een mens moet natuurlijk ook eten, dus werden tijdens de oktoberconferentie van 1831 David Whitmer, Reynolds Cahoon, Simeon Carter, Orson Hyde, Hyrum Smith en Emer Harris aangewezen om de families Smith (2 kinderen) & Rigdon (6 kinderen) te onderhouden (van Wagoner 1994, p. 109). Eerder dat jaar had Joseph Smith de "reinheid" van zijn volgelingen en hun kennis van "de verborgenheden van het koninkrijk" al in verband gebracht met de mate waarin zij hem voorzagen van "voedsel, en kleding, en alles wat hij nodig heeft" (Leer en Verbonden 2004, p. 91).

Openbaring bleef gedurende Joseph Smith's leven een beproefde methode om aan kost en inwoning te komen. Zo kreeg hij in 1834 per openbaring een stuk grond toegewezen (Leer en Verbonden 2004, p. 257) en in 1841 een compleet hotel (Leer en Verbonden 2004, p. 315). Geld lenen was een andere manier. Toen Joseph Smith in 1838 Kirtland moest ontvluchten, had hij ruim $100.000 schuld opgebouwd (tegenwoordig vergelijkbaar met $25.000.000). De achtergebleven Heiligen, waaronder Oliver Granger en Jared Carter, mochten het oplossen (Ludlow 1992, pp. 792-793).

In de officiële geschiedschrijving van de kerk is tegenwoordig nauwelijks tot geen aandacht voor de financiële escapades van Joseph Smith, waarvan in dit artikel nog niet eens de helft beschreven is. In plaats daarvan wordt een beeld geschetst van een nobele, hardwerkende idealist die zijn hele leven belangeloos in dienst van God stelde. Dit beeld strookt echter niet met de feiten.

De eerste veroordeling van Joseph Smith

Het fundament van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is openbaring. Dat is een wankel fundament, want iedereen kan beweren er een te hebben ontvangen – en dat gebeurde dan ook weleens in de begintijd van de kerk.

Het verhaal van Hiram Page die openbaringen kreeg met behulp van een steen (Leringen van Kerkpresidenten: Joseph Smith 2007, pp. 211-212) komt wellicht enigszins occult over maar Joseph Smith maakte zelf ook vaak gebruik van magische stenen. Hiermee zocht hij naar verborgen schatten (Vogel 1994) en hielp hij mensen om verloren spullen terug te vinden (Ludlow 1992, p. 1334). Volgens sommige bronnen vond hij er de gouden platen mee (Marquardt & Walters 1994, pp. 89-115) en hij vertaalde er het Boek van Mormon mee (Nelson 1993). Minimaal één van deze stenen is thans in het bezit van de Kerk (Smith 1956, deel 3, pp. 225-226).

Met deze activiteiten had Joseph Smith in de jaren 1820-1830 een regionale reputatie opgebouwd, wat blijkt uit het feit dat mensen hem van heinde en verre inhuurden om voor hen in zijn 'glazen bol' te kijken. Josiah Stowell, die Joseph Smith eind 1825 inhuurde om te zoeken naar een verborgen zilverschat, woonde bijvoorbeeld in Bainbridge, zo'n 200 km ten zuid-oosten van Joseph's woonplaats Manchester (Parel van Grote Waarde 2004, p. 71).

Het zoeken naar verborgen schatten was in die tijd en die streek een redelijk populair tijdverdrijf onder het meer goedgelovige (of bijgelovige) deel van de bevolking maar het was wel verboden. Mensen met 'magische gaven' zoals Joseph Smith lieten zich vaak betalen voor hun diensten maar vonden nooit iets, zogenaamd vanwege een onverwachte betovering of omdat een deel van de bijbehorende occulte rituelen niet juist was uitgevoerd.

Een neef van Josiah Stowell nam zijn oom tegen zichzelf in bescherming en stapte naar de rechter. Joseph Smith werd gearresteerd op verdenking van oplichterij en bedrog. De rechtzaak vond plaats op 20 maart 1826 en Joseph werd schuldig bevonden. Hij kreeg geen straf omdat hij nog jong was en niet eerder in aanraking was geweest met justitie.

Lange tijd was over deze rechtzaak alleen maar informatie uit tweede hand bekend, zoals het verslag in het tijdschrift Fraser's Magazine. Mormoonse historici konden daardoor lang volhouden dat de hele rechtzaak nooit had plaatsgevonden en dat de verhalen over Joseph Smith als schatgraver verzonnen waren door tegenstanders van de kerk. Maar in 1971 werd een declaratie van rechter Albert Neely gevonden voor zijn onkosten in de zaak tegen "Joseph Smith the glass looker" à $2,68. Later werden de declaraties van andere betrokkenen gevonden en andere documenten die bevestigen dat het verslag in Frazer’s Magazine een accurate weergave is van de veroordeling van Joseph Smith als oplichter en bedrieger.

Declaratie van Albert Neely in de zaak van de staat
New York tegen "Joseph Smith the glass looker"

De staat New York tegen Joseph Smith (1826)

Arrestatiebevel uitgevaardigd naar aanleiding van schriftelijke klacht en beëdigde verklaring van Peter G. Bridgeman, die mij vertelde dat ene Joseph Smith uit Bainbridge een oplichter en een bedrieger was.

Gevangene voorgeleid 20 maart 1826. Gevangene ondervraagd: zegt dat hij uit Palmyra is gekomen en sindsdien meestal in het huis van Josiah Stowel in Bainbridge verbleef; gedurende een klein deel van de tijd tewerkgesteld om naar mijnen te zoeken, maar voor het grootste deel tewerkgesteld door genoemde Stowel op diens boerderij, en naar school gegaan. Dat hij een zekere steen had waar hij af en toe naar keek om te bepalen waar zich verborgen schatten bevinden in het binnenste van de aarde; dat hij op deze manier beweerde te voorspellen waar zich diep onder de grond goudmijnen bevinden, en dat hij verschillende keren voor Dhr. Stowel gekeken had, en hem verteld had waar hij deze schatten kon vinden, en Dhr. Stowel ernaar gegraven had. Dat hij in Palmyra beweerde te kunnen voorspellen waar in Pennsylvania munten begraven lagen door naar zijn steen te kijken, en dat hij in Palmyra op deze manier vaak wist waar allerlei verloren voorwerpen zich bevonden; dat hij gedurende drie jaar af en toe de gewoonte had om in zijn steen te kijken om verloren voorwerpen te vinden, maar dat hij er sinds kort zo'n beetje mee gestopt was omdat het zijn gezondheid schade toe bracht, vooral zijn ogen, die er pijnlijk van werden; dat hij dit soort klandizie niet opzocht, en dat hij liever nooit met dit soort zaken te maken had.

Josiah Stowel beëdigd: zegt dat verdachte sinds ongeveer vijf maanden in zijn huis verblijft; door hem in deeltijd tewerkgesteld om op de boerderij te werken; dat hij beweerde te kunnen voorspellen waar zich in de aarde verborgen schatten bevonden door in een bepaalde steen te kijken; dat verdachte hem soms opzocht; één keer om hem te vertellen over geld dat in Bend Mountain, Pennsylvania begraven lag, en een andere keer over een zoutlaag; en dat hij zeker wist dat verdachte dit kon voorspellen, en de kunst verstond om waardevolle schatten door middel van de genoemde steen te zien; dat hij in Bend en Monument Hill [onleesbaar] gevonden had zoals verdachte had voorspeld; dat verdachte voor Diaken Attleton in de genoemde steen had gekeken naar een mijn, hem niet helemaal kon vinden, maar een p[woord niet afgemaakt] met erts dat op goud leek, dacht hij; dat verdachte met behulp van die steen voorspeld had waar een mijnheer Bacon geld begraven had; dat hij er met verdachte naar gezocht had; dat verdachte gezegd had dat het in een wortel van een boomstronk zat, vijf voet onder de grond, en dat er een grote veer bij gevonden zou worden; dat genoemde Stowel vervolgens met verdachte begon te graven, een grote veer vond, maar dat het geld verdwenen was; dat hij dacht dat het geld dieper gezakt was. Dat verdachte hem zijn diensten had aangeboden; dat hij hem nooit bedrogen had; dat verdachte in Palmyra bij Simpson Stowel door de steen had gekeken en Josiah Stowel's huis en opstallen correct beschreven had; dat hij met behulp van de steen over een beschilderde boom had verteld met een menselijk hoofd erop geschilderd. Dat hij in het gezelschap van verdachte naar goud gegraven had, en het grootste vertrouwen in de gave van verdachte had.

Arad Stowel beëdigd: zegt dat hij wilde zien of verdachte hem ervan kon overtuigen de gave te bezitten die hij beweerde te hebben, waarop verdachte een boek op een witte doek legde, en voorstelde om door een andere, witte en doorzichtige steen te kijken, de steen bij de kaars te houden, zijn hoofd naar het boek te richten, en te lezen. De truc was zo doorzichtig dat getuige vol walging wegging.

McMaster beëdigd: zegt dat hij met Arad Stowel mee was gegaan en ook vol walging weer weggegaan was. Verdachte beweerde tegen hem dat hij voorwerpen op afstand kon ontdekken door deze witte steen tegen de zon of een kaars te houden; dat verdachte zei liever niet in een hoed naar zijn donkere steen te kijken omdat dit zijn ogen pijn deed.

Jonathan Thompson verklaarde dat verdachte gevraagd was naar een kist met geld te zoeken; hij keek en beweerde te weten waar hij was; dat verdachte, Thompson en vertrouwelingen ernaar op zoek gingen; dat Smith het eerste op de plek aankwam; dat het nacht was; dat Smith daar in zijn hoed keek en in het pikkedonker vertelde waar de kist zich bevond. Na enkele voet gegraven te hebben, stootten zij op iets dat op een plank leek. Verdachte wilde niet nogmaals kijken, zogenaamd omdat hij geschrokken was van de omstandigheden waaronder de kist begraven was, die hij zich ineens herinnerde. Dat hij de laatste keer dat hij gekeken had duidelijk de twee Indianen had gezien die de kist begraven hadden, dat zij ruzie kregen, en dat één van de genoemde Indianen vermoord was door de andere, en in het gat naast de kist gegooid was, waarschijnlijk om deze te bewaken. Thompson zegt dat hij gelooft dat verdachte de gave bezit die hij zegt te hebben; dat de plank waar hij met zijn schep tegen stootte waarschijnlijk de kist was, maar dat de kist vanwege een betovering tijdens het graven steeds verder wegzakte, dat de kist steeds even ver van hen af bleef, hoezeer zij ook doorgingen met het verwijderen van aarde. Zegt dat het verdachte leek alsof er zout in Bainbridge gevonden zou kunnen worden, en dat hij zeker weet dat verdachte kan waarzeggen met behulp van genoemde steen. Dat als bewijs hiervoor het feit geldt dat verdachte in zijn hoed gekeken had om hem te vertellen over een som geld die getuige zestien jaar eerder verloren had, en dat hij de man beschreef waarvan getuige veronderstelde dat hij het geld gepakt had, en wat er met het geld gebeurd was:

Derhalve acht de rechtbank de verdachte schuldig. Kosten: arrestatiebevel, 19c. Aanklacht onder ede, 25 1/2 c. Zeven getuigen, 87 1/2 c. Borgen, 25c. dagvaarding, 19c. Borgen van getuigen, 75c. Kennisgeving, 18c. - $ 2,68 (Fraser’s Magazine 7 (1873), pp. 229-230).

vrijdag 22 januari 2010

De historische ontwikkeling van het eerste visioen

In de tijd en omgeving waarin Joseph Smith volwassen werd, waren spirituele ervaringen heel gebruikelijk onder evangelisch-protestantse jongeren. Marquardt & Walters (119, pp. 50-53) geven een aantal voorbeelden die sterk lijken op Joseph Smith’s verhaal uit 1832: een besef van de eigen zondigheid, gevolgd door een periode van overpeinzing en geestelijke kwelling, uitmondend in een persoonlijke verlossingsbelevenis. Deze ging niet zelden gepaard met de verschijning van een helder licht, het zien en/of horen van Jezus en/of God en een intens gevoel van vrede en geluk. Joseph Smith’s eerste ervaring, zoals door hem opgeschreven in 1832, past in deze typologie (Quinn 1994, p. 3).

Het was echter niet deze ervaring waarop Joseph Smith’s aanspraken op goddelijk gezag aanvankelijk berustten, maar op zijn rol bij het voortbrengen van het Boek van Mormon, zoals beschreven in Joseph Smith’s vroege openbaringen (zie bijv. Leer & Verbonden 2004, pp. 39-40). De gezagstructuur was in die beginjaren van de kerk veel minder formeel: iedereen die zich “tot het werk” geroepen voelde, wás geroepen (Leer en Verbonden 2004, p. 8). Joseph Smith was de “eerste ouderling”, een primus inter pares.

Na het verlies van de Mormoonse kolonie in Missouri in de winter van 1833-1834 trokken veel van zijn volgelingen Joseph Smith’s leiderschap in twijfel en verlieten de nog jonge kerk. Zijn critici begonnen zijn verleden te onderzoeken en vonden een aantal “lijken in de kast” met betrekking tot het voortkomen van het Boek van Mormon, zoals Joseph Smith’s twijfelachtige verleden als schatgraver en beschuldigingen van plagiaat (de Spalding-Rigdon theorie). Ook de eerste geruchten van overspel en polygamie staken in deze tijd de kop op (Newell & Avery 1994, pp. 65-66).

Joseph Smith overleefde deze crisis onder andere door zijn vroegste openbaringen, opgetekend in het Boek der Geboden uit 1833, met terugwerkende kracht uit te breiden met verschijningen van Johannes de Doper, die hem het Aäronische priesterschap gebracht zou hebben, en van Petrus, Jacobus en Johannes, die het Melchizedekse priesterschap op hem bevestigd zouden hebben (Prince 1995, pp. 1-45; Tvedtness 2000, pp. 21-36; vergelijk afdeling 28 van het Boek der Geboden uit 1833 met afdeling 50 van de Leer en Verbonden uit 1835 ). Deze goddelijke manifestaties verhoogden de status van Joseph Smith’s profetische roeping.

In 1837 maakte Amerika een grote economische crisis door (de “panic of 1837”) en kwam Joseph Smith opnieuw onder druk te staan. In Kirtland waren religie en economie sterk met elkaar verweven geraakt en speculatie was aan de orde van de dag. Kerkleiders en vermogende leden kochten, veelal met geleend geld, grote stukken land die zij met flinke winsten doorverkochten aan pas aangekomen bekeerlingen uit Engeland. Om in de grote kapitaal- en kredietbehoefte te voorzien die met deze ontwikkelingen gepaard ging, had Joseph Smith onder andere een bank opgericht, helaas zonder vergunning en zonder voldoende reserves. Toen de grondprijzen daalden, stortte de markt in, ging de bank failliet en raakten veel leden raakten al hun geld kwijt – alsmede het vertrouwen in hun leider (Hill 1989, pp. 55-67).

Het eerste visioen speelde tot dan toe nauwelijks een rol in de Mormoonse theologie. Daarom zien sommige onderzoekers in de versie van 1838/39 – de versie die in 1842 gepubliceerd werd en die uiteindelijk de officiële versie is geworden – een hernieuwde poging van Joseph Smith om zijn aanspraak op goddelijk gezag kracht bij te zetten, ditmaal met een profetische roeping die onmogelijk overtroefd kon worden, namelijk door God de Vader en Jezus Christus in hoogsteigen persoon (Palmer 2002, pp. 248-251).

Hoewel het onmogelijk is om met zekerheid te weten wat er destijds in Joseph Smith’s hoofd omging, vormt deze historische context wel een plausibele verklaring voor de opmerkelijke ontwikkeling van het eerste visioen van een eenvoudig, persoonlijk bekeringsverhaal tot het ultieme fundament van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Joseph Smith's eerste visioenen

1832

Vanaf de stichting van de kerk in 1830 werd de Heiligen der Laatste Dagen geboden om een verslag bij te houden (Leer en Verbonden 2004, p. 47). De vroegst bekende poging hiertoe is onderstaand verslag dat Joseph Smith zelf geschreven heeft, ergens tussen de zomer van 1831 en november 1832 (Jessee 1969; Faulring 1989, pp. 3-6).

Ik ben geboren in de plaats Charon in de staat Vermont, Noord-Amerika, op de drieëntwintigste dag van december in het jaar onzes Heren 1805, uit eerzame ouders die geen moeite gespaard hebben om mij in de Christelijke godsdienst te onderwijzen.

Toen ik ongeveer tien jaar was, verhuisde mijn vader Joseph Smith Sr. naar Palmyra, Ontario County in de staat New York; en omdat wij in armoedige omstandigheden verkeerden, waren wij verplicht om hard te werken om een groot gezin met negen kinderen te onderhouden; en vermits de inspanningen van iedereen die in staat was hulp te bieden, nodig waren om het gezin te onderhouden, werd ons het voordeel van een opleiding ontzegd. Het volstaat te vermelden dat ik alleen onderricht was in lezen en schrijven en de basisregels van het rekenen – daaruit bestond mijn gehele literaire opleiding.

Toen ik ongeveer twaalf jaar oud was, hield mijn verstand zich ernstig bezig met wezenlijke overpeinzingen aangaande het welzijn van mijn onsterfelijke ziel, hetgeen mij ertoe leidde de Schriften te onderzoeken, omdat mij was geleerd te geloven dat zij het woord van God bevatten. Door er op die manier mee aan de slag te gaan, en door mijn goede bekendheid met mensen van verschillende stromingen, was ik erg verbaasd te ontdekken dat zij hun belijdenis geen eer aandeden door een heilige levenswandel en godvruchtige conversatie, in overeenstemming met hetgeen ik in die heilige annalen had gevonden; dit deed mijn ziel veel verdriet. Aldus overpeinsde ik van mijn twaalfde tot mijn vijftiende jaar velen dingen in mijn hart aangaande de wereld en de mensheid, de twisten en de verdeeldheid, de slechtheid en de verdorvenheid en de duisternis waarvan het mensdom doordrongen was.

Mijn verstand werd uitzonderlijk gekweld doordat mijn zonden mij veroordeelden; en door de Schriften te bestuderen, had ik geleerd dat de mensheid niet nader tot de Heer komt, maar dat zij afgedwaald waren van het ware en levende geloof; en er was geen enkel genootschap of stroming die bouwde op het Evangelie van Jezus Christus zoals opgetekend in het nieuwe testament; en ik voelde berouw voor mijn eigen zonden en de zonden van de wereld.

Want ik had geleerd uit de Schriften dat God gisteren dezelfde was als vandaag en voor eeuwig; dat hij geen aanziener des persoons was, want hij was God. Ik aanschouwde de zon, dat schitterende licht van de aarde, en ook de maan die door de hemelen voortrolt in haar majesteit, en ook de sterren die in hun banen schijnen, en ook de aarde waarop ik stond, en de beesten van het veld, en de vogels in de lucht, en de vissen in het water, en ook de mens die voortgaat op het oppervlak der aarde, in majesteit en in de kracht van schoonheid, wiens macht en verstand zo uitzonderlijk groot en wonderbaarlijk zijn in het heersen over de dingen, naar de gelijkenis van hem, die hen geschapen heeft.

En terwijl ik over deze dingen nadacht, riep mijn hart uit: "De wijze man heeft terecht gezegd dat alleen een dwaas in zijn hart zegt dat er geen God is". Mijn hart riep uit: "Dit alles getuigt en verkondigt aangaande een almachtige en alomtegenwoordige macht; een wezen dat wetten maakt en uitvaardigt; dat alle dingen binnen hun grenzen afbakent; die de eeuwigheid vervult; die was en is en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid. En terwijl ik al deze dingen overwoog, en dat dit wezen de aanbidding zoekt van hen, die hem in de geest en in waarheid aanbidden, riep ik de Heer aan om genade, want er was niemand anders tot wie ik mij om genade kon wenden.

En terwijl ik op zestienjarige leeftijd de Heer op deze wijze aanriep, daalde een kolom van licht, helderder dan de middagzon, van boven op mij neer en ik werd vervuld met de geest van God.
En de Heer opende de hemelen voor mij en ik zag de Heer en Hij sprak tot mij, zeggende: "Joseph, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. Vervolg uw weg, wandel volgens mijn richtlijnen en onderhoud mijn geboden".

"Zie, ik ben de Heer der heerlijkheid; ik ben voor de wereld gekruisigd, zodat allen, die in mijn naam geloven het eeuwige leven mogen hebben."

"Zie, de wereld ligt op het ogenblik in zonde en niemand doet goed, nee, niet één. Zij hebben zich van het Evangelie afgewend en onderhouden mijn geboden niet. Zij naderen tot mij met hun lippen maar hun harten zijn ver van mij, en mijn toorn is ontstoken tegen de inwoners der aarde, om hen te bezoeken volgens hun ongerechtigheid, en om tot stand te brengen hetgeen gesproken is bij monde van de profeten en Apostelen; en zie, ik kom spoedig, zoals over mij geschreven is, uit de wolken, gekleed in de heerlijkheid van mijn Vader."

En mijn ziel was vervuld van liefde en gedurende vele dagen kon ik mij verheugen met grote vreugde; en de Heer was bij mij maar ik kon niemand vinden die het hemelse visioen geloofde.

1835

In oktober 1834 begonen Oliver Cowdery en William W. Phelps met de eerste publicatie van de geschiedenis van de kerk in de HLD krant Messenger and Advocate. Zij werden hierin bijgestaan door Joseph Smith. Het materiaal voor deze publicatie werd in 1835 overgeschreven in het dagboek van Joseph Smith door Warren Parrish, zijn secretaris. Nadat het oorspronkelijke materiaal uit de Messenger and Advocate was overgeschreven, werd de beschrijving van de wederwaardigheden van Joseph Smith in dagboekvorm voortgezet, o.a. door Warren A. Cowdery. Onder de datum van 9 november 1835 vinden we de volgende beschrijving door Joseph Smith van het eerste visioen (Jessee 1969).

Maandag, 9 nov. Terwijl hij thuis was, kwam er tussen tien en elf uur een man, die zichzelf aan hem voorstelde als Joshua, de Joodse geestelijke. Zijn verschijning was nogal uniek, met een nogal grijze baard van ca. 7,5 cm en ook zijn haar was lang, grijs geworden door zijn leeftijd. Hij leek een man van 50 tot 55 jaar oud te zijn. Hij was groot en rechtop, slanke bouw, blauwe ogen, ingevallen gezicht en een blanke teinte. Hij droeg een groene jas met slippen en een broek in dezelfde kleur. Hij droeg een zwarte bonthoed met een smalle rand. Bij het spreken sluit hij regelmatig zijn ogen en ligt er een soort frons op zijn gezicht. Hij (Joseph) vroeg hem wie hij was maar kreeg geen duidelijk antwoord.

Het gesprek ging al gauw over godsdienst, en nadat het onderwerp van dit verhaal wat opmerkingen over de bijbel had gemaakt, begon hij hem een overzicht te geven van de omstandigheden rond het voortkomen van het boek van Mormon, die vrijwel als volgt waren.

Terwijl ik in gedachten worstelde met het onderwerp godsdienst, en kijkend naar de verschillende stelsels die aan de kinderen der mensen onderwezen werden, wist ik niet wie er gelijk had en wie ongelijk, maar ik beschouwde het als van het hoogste belang om zeker te zijn in zulke gewichtige zaken, zaken met eeuwige gevolgen.

Terwijl ik mij aldus in gedachten verbaasde, trok ik mij terug in een stil bosje en boog daar neer voor de Heer, terwijl ik mij bedacht (als de bijbel waar was) vraag en gij zult ontvangen, bid en gij zult ontvangen, klop en u zal worden opengedaan, zoek en gij zult vinden, en ook als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, vraag het aan God die eenieder vrijelijk geeft zonder verwijt.

Op dat moment verlangde ik het meest naar kennis en vastberaden om die te ontvangen, riep ik de Heer voor het eerst aan op de plek die hierboven is vermeld, of met andere woorden, ik deed een vruchteloze poging om te bidden, mijn tong leek wel gezwollen in mijn mond zodat ik niet kon spreken, ik hoorde een geluid achter me alsof er iemand op mij toeliep. Ik probeerde nogmaals te bidden maar kon het niet. Het geluid van iemand die loopt, leek dichterbij te komen, ik sprong op mijn voeten en keek om me heen, maar zag niets of niemand die het geluid van lopen zou kunnen maken.

Ik knielde nogmaals, mijn mond werd geopend en mijn tong losgemaakt; ik riep de Heer aan in machtig gebed. Een kolom van vuur verscheen boven mijn hoofd, die vervolgens op mij rustte en mij met onuitsprekelijke vreugde vervulde. Een persoon verscheen temidden van deze kolom van vlammen, die zich rondom uitspreiden maar toch niets verteerden.

Kort daarop verscheen een ander personage die op de eerste leek: hij zei tegen mij uw zonden zijn u vergeven. Hij getuigde ook tegen mij dat Jezus Christus de zoon van God is. Ik zag veel engelen in dit visioen. Ik was ongeveer 14 jaar oud toen ik deze eerste boodschap ontving.

1838/39 

Lees hier de canonieke (officiële) versie van het eerste visioen uit 1838/39 (in een nieuw venster).

    1840

    Terwijl Apostel Orson Pratt op zending was in Engeland, gaf hij het pamflet Een Interessant Verslag van Enkele Opmerkelijke Visioenen uit. Er zijn aanwijzingen dat Joseph Smith deze uitgave geauthoriseerd heeft (Anderson 1996), maar Pratt heeft het verslag van het eerste visioen zo opgesmukt dat het een veel dramatischere toon aansloeg dan enig verhaal dat ooit door Joseph Smith is zelf opgeschreven (Allen & Arrington 1969).


    Mr. Joseph Smith Jr., die de volgende belangrijke ontdekking deed, werd geboren in de plaats Sharon, Windsor County, Vermont op 23 december in het jaar Onzes Heren 1805. Toen hij 10 jaar oud was, verhuisden zijn ouders met hun gezin naar Palmyra, New York; in deze buurt woonde hij ongeveer elf jaar, de laatste jaren in de plaats Manchester. Zijn beroep was het bewerken van het land voor zijn levensonderhoud, waarvoor hij het grootste deel van zijn tijd gebruikte.

    Hij had erg weinig kansen om literaire kennis op te doen; vandaar dat zijn opleiding beperkt was tot een vage bekendheid met twee of drie algemene vakken. Hij kon zonder veel problemen lezen, en met een erg onvolkomen hand schrijven, en hij had een beperkt begrip van de basisregels van het rekenen. Dit was het hoogste en het enige dat hij bereikt had, terwijl de rest van de vakken, die zo algemeen werden onderwezen in de gewone scholen in de Verenigde Staten, voor hem compleet onbekend waren.

    Toen hij ergens tussen veertien en vijftien jaar oud was, begon hij ernstig na te denken over de noodzaak om voorbereid te zijn op een toekomstige zijnstoestand; maar hoe, of op welke manier hij zich hierop voor te bereiden, was een vraag die vooralsnog onbepaald was in zijn hoofd. Hij begreep dat het een vraag van oneindig belang was, en dat de verlossing van zijn ziel afhing van een juist begrip hiervan. Hij zag in dat, als hij de weg niet kende, hij die ook niet kon bewandelen, tenzij door toeval, en de gedachte dat al zijn hoop op eeuwig leven zouden berusten op toeval of onzekerheid was meer dan hij kon verdragen.

    Als hij zich tot de godsdienstige groeperingen wendde voor informatie, wezen zij ieder op hun specifieke leringen en zeiden – dit is de weg, bewandel deze, waarbij de leringen van eenieder in vele opzichten volledig tegengesteld waren aan elkaar. Het kwam hem ook voor dat God slechts de schepper van één leer kon zijn en daarom ook maar één groepering als zijn kerk kon erkennen; en dat zo'n groepering uit mensen moest bestaan die maar één leer (wat die ook moge zijn) geloofden en onderwezen, en daarop voortbouwden. Vervolgens dacht hij na over de enorme hoeveelheid leerstellingen thans in de wereld, die aanleiding waren voor het ontstaan van vele honderden verschillende groeperingen.

    De grote vraag die hij wat hem betreft moest beslissen was – als één van deze groeperingen de kerk van Christus is, welke is dat dan? Tenzij hij een bevredigend antwoord op deze vraag had, kun hij niet rusten. De bezorgde verlangens in zijn boezem zouden niet bevredigd kunnen worden door te vertrouwen op de beslissingen van de feilbare mens; hij kon zijn hoop hier niet op bouwen zonder enige zekerheid en kennis van zichzelf. Het stuitte hem tegen de borst om over een onderwerp te beslissen dat betrekking had op het toekomstige welzijn van zijn ziel zonder te vertrouwen op enig positief en definitief bewijs. Het leek hem alsof zijn enige alternatief eruit bestond de schriften te lezen en te trachten de aanwijzingen daarin op te volgen.

    Zo begon hij dus oprecht de heilige bladzijden van de Bijbel te lezen en hij geloofde de dingen die hij las. Zijn aandacht werd spoedig getrokken door de volgende passage: "Als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, laat hem de Here vragen, die ieder mens rijkelijk en zonder verwijt geeft" (Jakobus 1:5). Uit deze belofte leerde hij dat ieder mens het voorrecht heeft om God om wijsheid te vragen, in de verwachting vast en zeker uitbundig te zullen ontvangen zonder dat hem dit verweten wordt.

    Dit was verukkelijke informatie voor hem, een boodschap die hem veel vreugde verschafte. Het was als een licht dat in een donkre plaats scheen om hem naar het pad te leiden, waarop hij moest lopen. Nu begreep hij dat, als hij het aan God vroeg, het niet alleen een mogelijkheid was, maar een waarschijnlijkheid, ja, zelfs een zekerheid dat hij kennis zou verkrijgen welke leerstellingen de leerstellingen van Christus zijn, en welke kerk de kerk van Christus. Hij trok zich daarom terug op een geheime plek in een bosje, niet ver van zijn ouderlijk huis, knielde neer en begon te bidden.

    Aanvankelijk werd hij zwaar beproefd door de krachten der duisternis die trachtten hem te overmeesteren. Maar hij bleef zoeken naar bevrijding tot de duisternis uit zijn gedachten verdween en hij in staat was te bidden, ijverig in de geest en in geloof. Terwijl hij aldus zijn ziel uitstortte en verontrust een antwoord van God zocht, zag hij uiteindelijk een helder en heerlijk licht in de hemel; in het begin leek dit op enige afstand te zijn. Hij bad verder terwijl het leek alsof het licht langzaam op hem neerdaalde; hoe dichter bij het kwam, des te helderder en groter werd het, zodat het hele woud op enige afstand eromheen erin baadde op de meest heldere en heerlijke manier tegen de tijd dat het de toppen van de bomen bereikte. Hij dacht dat de bladeren en twijgen van de bomen zouden verteren zodra zij ermee in aanraking kwamen maar toen hij zag dat dit niet het geval was, vertrouwde hij erop dat hij de aanwezigheid van dit licht zou kunnen verdragen.

    Het bleef langzaam nederdalen tot het op de grond rustte en hij werd erdoor omhuld. Toen het hem de eerste keer raakte, kreeg hij een eigenaardig gevoel door zijn hele lichaam; zijn verstand werd meteen meegevoerd, weg van de natuurlijke dingen waardoor hij omgeven werd, en hij werd opgenomen in een hemels visioen, en zag twee glorieuze personen die precies op elkaar leken wat betreft eigenschappen of gelaat. Hem werd verteld dat zijn zonden vergeven waren. Hij werd ook ingelicht over de onderwerpen die hem eerder enige tijd in gedachten bezig hielden, d.w.z. dat alle religieuze stromingen in onjuiste leerstellingen geloofden; en bijgevolg dat geen ervan door God als zijn Kerk en Koninkrijk erkend werd. Hem werd expliciet geboden zich niet bij hen aan te sluiten en hij ontving een belofte dat de ware leer – de volheid van het evangelie – op enig moment in de toekomst aan hem bekend gemaakt zou worden. Daarna ebde het visioen weg en bleef hij in gedachten rustig en onbeschrijfelijk vredig.

    Korte tijd nadat hij deze heerlijke manifestatie ontvangen had, raakte hij, jong als hij was, weer verstrikt in de ijdelheden der wereld, waar hij zich later waarlijk en oprecht bekeerde.

    1842a 

    John Wentworth was de eigenaar en hoofdredacteur van de krant Chicago Democrat. Op zijn verzoek schreef Joseph Smith een brief met daarin "een schets van de opkomst, vooruitgang, vervolging en het geloof van de Heiligen der Laatste Dagen". De brief is onder Heiligen der Laatste Dagen vooral bekend vanwege de 13 geloofsartikelen, waarmee Joseph Smith de brief besloot (Smith 1842).

    Ik ben geboren in de plaats Sharon, Windsor County, Vermont, op 23 december in het jaar onzes Heren 1805. Toen ik tien jaar oud was, verhuisden mijn ouders naar Palmyra, New York, waar we ongeveer vier jaar woonden en van waaruit we verhuisden naar de plaats Manchester.

    Mijn vader was boer en leerde mij de kunst van de veehouderij. Toen ik ongeveer veertien jaar oud was, begon ik na te denken over het belang om voorbereid te zijn op een toekomstige staat, en bij het onderzoeken van het plan van verlossing vond ik uit dat er een groot conflict was tussen godsdienstige sentimenten; als ik naar het ene genootschap ging, verwezen zij mij naar het ene plan, en een ander naar een ander; iedereen verwees naar zijn eigen specifieke belijdenis als het summum bonum van volmaaktheid:

    Terwijl ik overwoog dat ze niet allemaal gelijk konden hebben, en dat God niet de bron kon zijn van zoveel verwarring, besloot ik dit onderwerp verder te onderzoeken, omdat ik geloofde dat, als God een kerk had, deze niet in verschillende stromingen opgedeeld zou zijn, en dat, wanneer hij het ene genootschap onderwees om op de ene manier te aanbidden, en de ene groep verordeningen te bedienen, Hij een ander geen beginselen zou onderwijzen die daar lijnrecht tegenover stonden. Ik geloofde het woord van God en had vertrouwen in de verklaring van Jakobus: "Als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, laat hem God vragen, die eenieder vrijelijk en zonder verwijt geeft, en het zal hem gegeven worden".

    Ik trok mij terug op een geheime plek in een bosje en begon de Heer aan te roepen, en terwijl ik aldus druk bezig was met mijn smeekbeden, werd mijn verstand weggevoerd van de dingen om mij heen, en ik werd omhuld door een hemels visioen en zag twee glorieuze personen die precies op elkaar leken in eigenschappen en voorkomen, omgeven door een helder licht dat de middagzon overtrof.

    Zij vertelden mij dat alle godsdienstige stromingen onjuiste leerstellingen geloofden, en dat geen van hen door God erkend werd als zijn kerk en koninkrijk. Mij werd expliciet geboden mij "bij geen van hen aan te sluiten", waarbij ik een belofte ontving dat de volheid van het evangelie op een later tijdstip aan mij bekend gemaakt zou worden.

    Hier eindigt Joseph Smith's verslag van het eerste visioen en vervolgt hij de brief met een beschrijving van het voortkomen van het boek van Mormon. De vervolging, die volgens het officiële verslag uit 1838/39 op het eerste visioen volgde, wordt in deze brief aan de ontdekking van het boek van Mormon toegeschreven:

    Zodra het nieuws van deze ontdekking bekend werd, vlogen valse berichten, onjuiste voorstellingen van zaken en roddel als op de vleugelen der wind in alle richtingen, het huis werd regelmatig belegerd door bendes en mensen met kwade bedoelingen, er is meerdere malen op mij geschoten, waarbij ik ternauwernood kon ontsnappen, en iedere mogelijkheid werd benut om mij de platen afhandig te maken, maar de macht en zegen van God was bij mij en velen begonnen mijn getuigenis te geloven.

    1842b

    Na een uitgebreide zending onder de Joodse gemeenschappen van New York, Londen, Amsterdam, Constantinopel (het huidige Istanbul) en Jeruzalem, verbleef apostel Orson Hyde op de terugweg enige tijd in Duitsland. Hier publiceerde hij het pamflet Ein Ruf aus der Wüste, waarin onderstaand verslag van het eerste visioen is opgenomen in hoofdstuk 1 "Hoe de engel van de Heer aan Joseph Smith Jr. verscheen" (Hyde 1842, pp. 13-17).


    Joseph Smith Jr., naar wie de Engel des Heren voor het eerst gestuurd werd, werd geboren op 23 december in het jaar Onzes Heren 1803 in de plaats Sharon, graafschap Windsor, Vermont. Toen hij tien jaar oud was, verhuisden zijn ouders naar Palmyra in de staat New York. Hier, en in de nabij gelegen plaats Manchester, verbleef hij bijna elf jaar.

    Zijn enige bezigheid was het land te ploegen en te bebouwen. Omdat zijn ouders arm waren en een talrijk gezin te voeden hadden, had hij een uiterst gebrekkige opleiding. Hij kon redelijk goed lezen, maar kon slechts gebrekkig schrijven en had maar weinig kennis van beeldspraak. Meer literaire kennis had hij niet. De meeste dingen, die in de Verenigde Staten overal onderwezen werden, kende hij in de tijd dat hij een boodschap uit de hemel mocht ontvangen, helemaal niet.

    Toen hij zijn vijftiende jaar bereikt had, begon hij ernstig na te denken over het belang van een voorbereiding op de toekomst; hij kon echter maar moeilijk bepalen hoe hij aan zo'n belangrijke opgave moest beginnen. Hij zag duidelijk in dat het voor hem onmogelijk zou zijn de juiste weg te bewandelen als hij die niet van tevoren had leren kennen; hij was niet van plan om zijn hoop op het eeuwige leven van een toeval of een onbekende onzekerheid af te laten hangen.

    Hij ontdekte dat de godsdienstige wereld gedreven werd door vergissingen, die aanleiding gaven tot zoveel verschillende sekten en stromingen door hun tegengestelde meningen en beginselen; hun gevoelens jegens elkaar werden vergiftigd door haat, strijd, vijandschap en woede. Hij voelde aan dat er maar één waarheid is en dat zij, die deze waarheid correct begrijpen, deze ook eenvormig begrijpen. De natuur had hem een verstand met een sterke oordeelskracht gegeven, zodat hij door een bril van redelijkheid en goedgezindheid met medelijden en verachting neerkeek op al die godsdienstige organisaties die elkaar zo tegenspreken, maar klaarblijkelijk toch op de waarheid van de schriften gebaseerd zijn.

    Nadat hij zichzelf er voldoende van overtuigd had dat duisternis de aarde bedekte en de volken in grote donkerheid verkeerden, liet hij de hoop varen om die sekte of stroming te vinden die de zuivere waarheid bezat. Bijgevolg begon hij zelf vol geloof het woord van God te onderzoeken als de beste manier om tot een kennis van de waarheid te komen. Hij was nog niet lang bezig met deze prijzenswaardige bezigheid, toen zijn oog op het volgende vers van de heilige Jakobus viel: "Als iemand van u wijheid nodig heeft, laat hem die van God vragen die de mensen vrij en zonder verwijt geeft, en het zal hem gegeven worden". Hij beschouwde deze tekst als een volmacht om zijn Schepper plechtig aan te roepen, om Hem zijn noden kenbaar te maken met de vaste hoop op een zeker succes.

    Zo begon hij de brandende verlangens van zijn ziel met vastberaden geloof op te zenden naar de Heer. Bij één van deze gelegenheden ging hij naar een klein bosje in de buurt van zijn ouderlijk huis en knielde neer in plechtig gebed tot God. De Tegenstrever ondernam enkele krachtige pogingen om de ijver van zijn gemoed te verflauwen. Hij vertroebelde zijn verstand met twijfel en riep allerlei ongepaste beelden in zijn ziel op, om te verhinderen dat hij het doel van zijn streven zou bereiken; alleen de overvloedige genade van onze God kon hem nog oprichten en gaf zijn afnemende krachten nieuwe impulsen. Spoedig braken de donkere wolken echter, en licht en vrede vervulde zijn bange hart.

    Opnieuw riep hij de Heer aan met geloof en geesteskracht. Op dat heilige ogenblik sloot de natuur om hem heen zich af voor zijn blikken, om plaats te maken voor de verschijning van hemelse en geestelijke zaken. Twee glorieuze, hemelse personen stonden voor hem, die volledig op elkaar leken in voorkomen en gelaat. Zij onderwezen hem dat zijn gebeden verhoord waren en dat de Heer besloten had hem met een bijzondere gunst te zegenen. Hem werd ook gezegd dat hij zich bij geen enkele godsdienstige sekte of stroming moest aansluiten omdat ze allemaal in hun leerstellingen dwaalden, en dat geen enkele ervan door God als zijn kerk en zijn koninkrijk werd aangezien. Verder werd hem nog geboden geduldig af te wachten tot de ware leer van Christus en de volheid van het evangelie hem op een later tijdstip geopenbaard zou worden. Het visioen sloot zich en vrede en rust vervulden zijn gemoed.

    Enige tijd nadat hij in zijn jonge jaren deze hemelse openbaringen had ontvangen, gaf hij toe aan de fouten en ijdelheden der wereld, waar hij later echter oprecht spijt van had.

    1843

    In de Pittsburg Weekly Gazette van 15 september 1843 verscheen een artikel "De Prairies, Nauvoo, Joe Smith, de Tempel, de Mormonen, etc." naar aanleiding van een bezoek van redacteur David Nye White aan de profeet Joseph Smith in augustus van dat jaar. Volgens dit artikel gaf Joseph Smith het volgende verslag van zijn eerste visioen (onderstaande tekst is vertaald uit deze internetbron; het cursieve gedeelte komt hier vandaan).

    De Heer openbaart zichzelf aan mij. Ik weet het. Toen ik ongeveer 14 jaar oud was, een jongen nog, openbaarde Hij zich voor het eerst aan mij. Ik zal u erover vertellen. Er was een hervorming gaande onder de verschillende godsdienstige stromingen in de buurt waar ik woonde, en ik werd ernstig en verlangde te weten bij welke kerk ik mij moest aansluiten.

    Terwijl ik over deze zaak nadacht, opende ik het Testament willekeurig op deze woorden in Jakobus, Vraag de Heer die ieder mens vrijelijk en zonder verwijt geeft. Ik nam me gewoon voor om het hem te vragen. Ik ging meteen het bos in waar mijn vader een stuk braak gelegd had, en ging naar de stronk waarin ik mijn bijl had achtergelaten toen ik klaar was met werken, ik knielde neer en bad, zeggende, O Heer, bij welke kerk zal ik mij aansluiten?

    Ik zag meteen een licht en dan een glorieuze persoon in het licht, en dan een andere persoon, en de eerste persoon zei tegen de tweede, Zie mijn geliefde Zoon, hoor Hem – ik richtte mij vervolgens tot deze tweede persoon, zeggende, O Heer, bij welke kerk zal ik mijn aansluiten?

    Hij antwoordde: "Sluit je bij geen van allen aan, ze zijn allemaal verdorven". Vervolgens verdween het visioen en ik kwam weer tot mezelf, ik lag te spartelen op mijn rug en het duurde even voordat ik weer op krachten kwam.

    Toen ik naar huis ging en de mensen vertelde dat ik een openbaring had gehad, en dat alle kerken verdorven waren, vervolgden ze mij, zoals ze mij sindsdien steeds vervolgd hebben.

    1850

    Ongeveer een week na aankomst op een zending in Frankrijk stuurde John Taylor (die later de derde president van de Kerk zou worden) een brief naar een plaatselijke krant waarin onderstaand verslag van het eerste visioen staat (Vogel 1996, deel 1, pp. 191-193).

    Hiervoor verscheen een heilige engel aan een jonge man van ongeveer 15, een boerenzoon met de naam Joseph Smith, en vertelde hem vele dingen aangaande de toestand van de godsdienstige wereld, de noodzaak van een correcte kerkorganisatie, en ontvouwde vele dingen die in de laatste dagen plaats zouden vinden, zoals gezegd door de Profeten.

    Ik zal zijn woorden zo goed mogelijk weergeven zoals hij ze aan mij vertelde. Hij zei dat er in de buurt waar hij woonde een religieuze opleving was (iets wat veel voorkwam in die streek) waar veel verschillende stromingen aan meededen; dat er velen zeiden bekeerd te zijn; daaronder twee of drie van zijn vaders gezin. Toen de opleving voorbij was, was er ruzie over de vraag bij welke van de groeperingen de personen die bekeerd waren, behoorden. De een uit zijn vaders gezin sloot zich bij de ene groepering aan, een ander bij een andere.

    Zijn verstand was bezorgd, hij zag ruzie in plaats van vrede, en verdeeldheid in plaats van eenheid; en terwijl hij nadacht over de vele belijdenissen en voorkeuren er bestonden, dacht hij dat ze onmogelijk allemaal gelijk konden hebben, en dat God, als hij de één onderwees, de anderen niet kon onderwijzen, "want God veroorzaakt geen verwarring".

    Terwijl hij de bijbel las, werd hij bijzonder getroffen door een passage in Jakobus, hoofdstuk 1, vers 5. "Als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, laat het hem God vragen, die alle mensen vrijelijk geeft, zonder verwijt, en het zal hem gegeven worden." Omdat hij het woord van God geloofde, trok hij zich terug in een bosje, en riep de Here aan om hem wijsheid te geven aangaande deze zaak.

    Terwijl hij daarmee bezig was, werd hij omgeven door een helder licht, en twee glorieuze personen openbaarden zich aan hem, wier kenmerken precies op elkaar leken, en die hem informatie gaven over de onderwerpen die hem daarvoor in zijn hoofd bezig hadden gehouden. Hem werd te verstaan gegeven dat alle kerken op vele gebieden verkeerd waren; en hem werd geboden zich er niet bij aan te sluiten; en hij ontving een belofte dat de volheid van het evangelie in de toekomst voor hem ontvouwd zou worden: daarna trok het visioen zich terug en liet hem achter in een rustige en vredige toestand.

    zondag 17 januari 2010

    Petitie tegen het Mormonisme (1833)

    Toen de Mormonen in 1833 besloten om de openbaringen van hun leider Joseph Smith in boekvorm uit te geven – openbaringen waarin hun niet-Mormoonse buren in Jackson County (Missouri) als "vijanden" van Gods volk werden omschreven en waarin werd aangekondigd dat zij hun land zouden verliezen – stelden deze buren onderstaande petitie op waarin zij eisten dat de Mormonen zouden vertrekken (Roberts 1980, pp. 395-399).

    Deze petitie was weliswaar onwettig maar geeft toch een goed beeld van de omstandigheden die tot deze escalatie geleid hebben. De genoemde grieven (grootschalige immigratie door een Mormoonse onderklasse, onheilsprofetieën en dreigementen aan het adres van de oorspronkelijke bewoners, onrust stoken onder zwarten en indianen) worden allemaal door historisch onderzoek gestaafd. Dat laat onverlet dat de voorgestelde maatregelen ongeoorloofd waren maar de vraag of de Mormonen niet zelf verantwoordelijk waren voor de ontstane situatie is gerechtvaardigd.

    Het Mormonisme

    Tijdens een vergadering van de inwoners van Jackson County, Missouri, belegd om maatregelen te treffen om hen te verlossen van de fanatieke sekte genaamd de Mormonen, en gehouden in Independence op 20 juli 1833 – welke vergadering bestond uit mannen uit elk deel van deze streek, waarvan en tussen de vier- en vijfhonderd aanwezig waren; de vergadering werd tot de orde geroepen door kolonel Richard Simpson tot voorzitter te benoemen met James H. Flournoy en kolonel Samuel D. Lucas als secretarissen – werd besloten om een commissie van zeven aan te wijzen die een publieke verklaring moesten opstellen over het doel van de vergadering; de voorzitter benoemde de volgende heren: Russel Hicks, Esq., Robert Johnson, Henry Chiles, Esq., Colonel James Hambright, Thomas Hudspeth, Joel F. Chiles en James M. Hunter. Vervolgens werd de vergadering opgeschort, en hervat toen Robert Johnson, voorzitter van genoemde commissie, de volgende verklaring ter overweging voorlegde aan de vergadering:

    Deze vergadering, die verklaart niet te handelen vanuit de opwinding van het moment maar vanuit een diepe en aanhoudende overtuiging dat deze gelegenheid zowel aanleiding geeft tot kalm overleg als tot energieke daden, acht het noodzakelijk om onze specifieke situatie aan het publiek uit te leggen, met betrekking tot deze aparte sekte van zogenaamde Christenen, alsmede een plechtige verklaring af te leggen van ons vaste voornemen er iets aan te doen.

    Dit kwaad had niemand kunnen voorzien en valt dehalve niet binnen de wetten; de vertraging die optreedt bij nieuwe wetgeving zou deze ondeugd onherstelbaar maken.

    Nauwelijks meer dan twee jaar geleden verschenen twee of drie van deze mensen aan de bovenloop van de Missouri, en inmiddels zijn er ongeveer twaalfhonderd van hen in deze streek; ieder najaar en voorjaar komt er weer een zwerm naar ons toe, waarbij hun allooi allengs lager wordt, zodat het lijkt alsof de gemeenschappen waar zij vandaan komen, ons overspoelen met het uitschot van hun samenleving. Voor het merendeel zijn zij nauwelijks verheven boven onze zwarten, zowel wat betreft bezittingen als wat betreft opleiding; wat dat betreft zijn wij erg bezorgd, vermits er al serieuze en gefundeerde klachten bekend zijn van hun corrumperende invloed op onze slaven.

    Wij krijgen dagelijks te horen – en niet alleen van de ongeletterden onder hen, maar van alle klassen – dat wij de niet-Mormonen van deze streek, afgesneden zullen worden, en dat ons land door hen ingenomen zal worden als hun erfdeel. Zij zijn er nog niet over uit of dit verwezenlijkt zal worden door de hand van een engel der verwoesting, de oordelen Gods, of door geweld.

    Enkele recente opmerkingen in de Evening and Morning Star, hun lokale krant, (…) laten duidelijk zien dat veel van deze verdwaasde waanzinnigen onderwezen is dat zij ons land door het zwaard zullen moeten verkrijgen. Uit diezelfde Star maken wij op dat velen van hen, bij gebrek aan eerlijk en respectabel werk, aan het prediken zijn in New York, Ohio en Illinois; en dat hun aantallen boven verwachting groeien, waarvan allemaal verwacht wordt dat zij zo snel mogelijk naar Zion komen, welke naam zij aan ons kleine dorp meenden toe te moeten wijzen. De meesten van hen die al gekomen zijn, worden gekenmerkt door een grondige ongeletterdheid, de meest bare bijgelovigheid en uiterste armoede. Het spijt zelfs de Star dat zij niet alleen komen zonder een erfdeel te kunnen kopen, waarmee zo'n 6 hectaren onbewerkt land per gezin bedoeld wordt, maar ook zonder de middelen om ook maar brood en vlees te kopen.

    Wie bedenkt op welke uiteenlopende gebieden deze sekte opereert, en dat er in ieder land bijgelovige woekeringen bestaan die de meest extravagante en ongehoorde ideeën met enthousiasme omarmen, en dat alles wat ze uit de achterbuurten der zonde en de woonplaatsen der onwetendheid kunnen oppikken onze sociale kringen als een golf zal overspoelen, heeft geen profetische gave nodig om in te zien dat het niet lang meer zal duren voordat het bestuur van deze streek in hun handen zal vallen, en dat de sheriff, de lokale rechters en de regionale rechters Mormonen zullen zijn, of personen die uit eigenbelang of ambitie een wit voetje bij hen willen halen.

    Wat er van ons lijf en goed zou worden in de handen van juryleden en getuigen, die er niet voor terugdeinzen te verklaren, ja desgewenst zelfs onder ede, dat zij wonderen verricht hebben en wonderbaarlijke en bovennatuurlijke genezingen ervaren hebben, met God en zijn engelen hebben gesproken, en gaven van waarzeggerij en onbekende talen bezitten en uitoefenen, en gebrand zijn op het vooruitzicht een erfdeel te verkrijgen zonder geld of prijs – dat laat weinig aan de verbeelding over.

    Eén van de manieren die zij gebruiken om ons tot emigratie te bewegen, is een indirecte uitnodiging aan de vrije kleurlingen uit Illinois om net als de anderen naar het land Zion te trekken. Toegegeven zij beweren dat dit geen uitnodiging was om te komen, maar een poging om hun emigratie te verhinderen, maar de zwakke poging om ons gerust te stellen is een belediging van onze intelligentie. Het artikel waar wij op doelen bevatte een uittreksel uit onze wetten en alle noodzakelijke aanwijzingen en waarschuwingen waar de kleurlingen op moeten letten om burgerrechten te kunnen verkrijgen zodra ze hier aankomen. Ten tijde van dit artikel koesterden de broederen hier de verwachting dat een fors aantal van deze ontaarde kaste alleen nog maar op deze informatie zat te wachten alvorens hun reis aan te vangen. Gezien hun corrumperende invloed op onze slaven, en de stank die zij, zowel fysiek als moreel, in onze sociale kringen zouden introduceren, en de ergernis die gepaard zou gaan met civiel bestuur door deze fanatiekelingen, zal er geen bezoek nodig zijn van een engel der verwoesting, noch de oordelen van een jaloerse God, om onze situatie hier ondraaglijk te maken. Het is ongetwijfeld waar dat de opkomst en ondergang van Joseph Smith onder hetzelfde gesternte plaatsvinden als die van Johanna Southcote en Ann Lee, maar dat neemt onze angst niet weg want als het doek valt, blijft de rommel achter

    Wij willen niets zeggen over hun zogenaamde openbaringen uit de hemel – hun persoonlijke contacten met God en zijn engelen – de ziektes die zij door handoplegging pretenderen te genezen – en de verachtelijke wartaal waarmee zij de sabbath gewoonlijk onteren, en die zij de benaming van spreken in tongen waard vinden; gerechtigheid behoort alleen God toe. Maar met betrekking tot de andere zaken die in deze verklaring uiteengezet worden voelen wij ons, vanuit eigenbelang, een goede gemeenschap, publieke zeden en vanwege de vooruitzichten voor deze jonge en mooie streek als dit niet in de kiem gesmoord wordt, genoodzaakt om plechtig te verklaren:

    1. De geen enkele Mormoon in de toekomst naar deze streek zal verhuizen;

    2. Dat hen die hier al zijn, toegestaan zal worden om hier in veiligheid te verblijven totdat zij voldoende tijd gehad hebben om hun bezittingen te verkopen en hun zaken af te wikkelen zonder materieel verlies, voor zoverre zij plechtig beloven deze streek binnen een redelijke tijd te verlaten;

    3. Dat de redacteur van de Star verplicht wordt zijn kantoor te sluiten en zal stoppen met drukken in deze streek; de eigenaren van alle andere winkels en werkplaatsen van de sekte dienen de voorwaarden van artikel 2 strikt op te volgen, anders zullen er meteen effectieve maatregelen getroffen worden om deze te sluiten;

    4. Dat van de lokale Mormoonse leiders verwacht wordt dat zij hun invloed aanwenden om verdere immigratie door hun verre broeders naar deze streek te voorkomen, en om hun broeders hier aan te raden en te adviseren aan bovenstaande voorwaarden te voldoen.

    5. Dat zij die niet aan deze voorwaarden voldoen, doorverwezen worden naar diegenen onder hen die de gave van waarzegging en onbekende talen bezitten, om geïnformeerd te worden over het lot dat hen dan wacht.

    Na gelezen en overwogen te zijn, werd deze verklaring unaniem aanvaard. Vervolgens is besloten om onmiddellijk een commissie van twaalf aan te wijzen om de Mormoonse leiders te bezoeken en ervoor te zorgen dat aan bovenstaande voorwaarden prompt werd voldaan; in geval van weigering dient de commissie, als stem van deze streek, hen op de hoogte te stellen van onze vaste bedoeling en onwankelbare intentie om, na uitvoerige overweging van de gevolgen van, en de verantwoordelijkheden voor ons handelen, alle middelen in te zetten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat aan alle voorwaarden volledig wordt voldaan. Voor zover mogelijk dient genoemde commissie verslag uit te brengen aan deze vergadering. De volgende heren maakten deel uit van de genoemde commissie:

    Robert Johnson, James Campbell, kolonel Moses Wilson, Joel F. Chiles, Edelachtb. Richard Fristoe, Abner F. Staples, Garr Johnson, Lewis Franklin, Russell Hicks, Esq., kolonel S. D. Lucas, Thomas Wilson en James M. Hunter, waaraan kolonel R. Simpson, voorzitter, werd toegevoegd.

    Na een schorsing van twee uur kwam de vergadering weer bij elkaar en de commissie van twaalf rapporteerde dat zij bij meneer Phelps geweest waren, de redacteur van de Star, bij Edward Partridge, de bisschop van de sekte en meneer Gilbert, de houder van de voorraadschuur van de Heer, alsmede een paar anderen; dat dezen niet meteen een antwoord gaven op de gestelde voorwaarden maar onredelijk veel tijd verlangden om te overleggen, niet alleen met hun broeders hier maar ook in Ohio.

    Daarop besloot de vergadering unaniem dat de drukkerij van de Star met de grond gelijk gemaakt moest worden, met behoud van de drukpers en de letters. Deze resolutie werd uiterst ordentelijk en met zo weinig mogelijk lawaai en verstoring per omgaande uitgevoerd, evenals een paar andere stappen van gelijke aard; er vloeide geen bloed, noch vielen er klappen. Daarna werd de vergadering verdaagd, om op de 23ste weer bij elkaar te komen om te horen wat de verdere bedoelingen van de Mormonen waren.

    Besloten werd om een kopie van deze notulen ter informatie van alle betrokkenen in het postkantoor op te hangen; en om de secretarissen van deze vergadering kopieën ter publicatie te laten versturen naar de belangrijkste uitgevers van de oostelijke en centrale staten, zodat de Mormoonse broeders ook vanop een afstand mogen weten dat de poorten van Zion gesloten zijn en dat het in hun eigen belang is om daar te blijven waar zij bekend en gewaardeerd worden.

    RICHARD SIMPSON, Voorzitter, S. D. LUCAS, J. H. FLOURNOY, Secretarissen

    Brief van het Eerste Presidium (1982)

    Mormoonse kerkleiders controleren op gezette tijden of het gedrag van hun leden voldoet aan de standaarden van de kerk. In onderstaande brief legt het Eerste Presidium (de hoogste leiding van de kerk) uit hoe lokale kerkleiders hierbij te werk moeten gaan.
    • De motivatie van deze praktijk wordt ingegeven door liefde voor de leden en het verlangen hen te redden van hun zonden;

    • Kerkleiders oefenen zware psychologische druk op de leden uit door zichzelf in deze interviews op gelijke voet te stellen met God;

    • Met behulp van deze druk kunnen de kerkleiders inspelen op de schuld- en angstgevoelens van de leden (“God ziet alles”) om hen ertoe te brengen “zondig gedrag” uit zichzelf op te biechten en zich aan het gezag van de kerkleiders over te geven.
     Hoewel deze brief al wat ouder is, wordt deze techniek nog steeds gebruikt in de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. De lokale leiders zijn echter allemaal ongetrainde vrijwilligers en de manier waarop zij de leden ondervragen varieert enorm. Dit wordt versterkt door de dubbelzinnigheid van de instructies: enerzijds wordt van lokale leiders verwacht dat zij de privacy van de leden niet schenden, anderszijds dienen zij zich er onder andere van te vergewissen dat getrouwde stellen geen orale sex hebben

    De privacy-schending is echter niet gelegen in de manier waarop deze interviews gevoerd worden maar in het feit dat de Kerk het überhaupt nodig vindt om zo’n grote controle over het persoonlijke leven van de Heiligen der Laatste Dagen uit te oefenen.


    De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen
    Het Kantoor van het Eerste Presidium
    Salt Lake City, Utah 84150

    5 januari 1982

    Aan: alle ring-, zendings- en districtspresidenten, bisschoppen en gemeentepresidenten

    Beste broeders,

    Ons belangrijkste doel als leiders is het redden van zielen. Wij moeten houden van de mensen met wie wij werken en hen laten weten dat we van hen houden, en klaar staan en graag bereid zijn hen op welke manier dan ook te helpen.

    Priesterschapsleiders die verantwoordelijk zijn om leden te ondervragen over hun waardigheid om bepaalde verantwoordelijke posities te aanvaarden, moeten eerst met het lid bespreken wat de betreffende positie inhoudt en wat er verwacht wordt van de persoon die de functie aanvaardt. De interviewer dient zich er dan van te vergewissen dat de persoon bereid is om aan de volgende eisen te voldoen:

    Zich strikt aan het Woord van Wijsheid houden; een volledige tiende betalen; de juiste vergaderingen bijwonen zoals de avondmaalsvergadering, priesterschapsvergaderingen, enz.; eerlijk, eerbaar en oprecht handelen; zedelijk rein zijn, wat ook inhoudt zich onthouden van homosexuele of lesbische activiteiten, of andere onnatuurlijke, onreine of onheilige praktijken; niet schuldig zijn aan mishandeling van partner of kinderen; de algemene en lokale priesterschapsautoriteiten van de Kerk ondersteunen.

    Als iemand ondervraagd wordt waarvan beoordeeld moet worden of hij een zendeling mag worden, dient de interviewer eerst duidelijk te maken dat hij de Heer vertegenwoordigt in het interview en dat hij zijn antwoorden moet beschouwen als gegeven aan God zelf. De persoon moet dan gevraagd worden wat hij denkt dat de Heer verwacht van iemand die waardig wil zijn om als Diens vertegenwoordiger in aanmerking te komen. De volgende antwoorden dienen gegeven te worden:

    Zich strikt aan het Woord van Wijsheid houden; een volledige tiende betalen; eerlijk, getrouw en oprecht handelen; zedelijk rein zijn; de geboden onderhouden; zijn zending vervullen op de manier die de Heer van hem verwacht.

    Als hij één van deze dingen niet noemt, kan hem gevraagd worden wat hij denkt dat de Heer van hem verwacht, bijvoorbeeld op het gebied van zedelijke reinheid. Hij dient te begrijpen wat het betekent om zedelijk rein te zijn, wat onder andere inhoudt dat hij afziet van van homosexuele of andere onnatuurlijke, onreine of onheilige praktijken. Hij moet er nogmaals aan herinnerd worden dat hij ondervraagd wordt door een vertegenwoordiger van de Heer, en dat de Heer weet wat hij doet en hoe hij leeft. Hem moet gevraagd worden of hij in elk opzicht waardig is. Als dit niet het geval is, moet hem uitgelegd worden dat hij zich dient voor te bereiden of anders op dit moment geen zending kan vervullen maar moet wachten totdat hij zich bekeerd heeft en in elk opzicht waardig is. De Heer kan niemand aanvaarden of zegenen die liegt om het zendingsveld te kunnen betreden omdat hij onder druk staat van zijn ouders of anderen, of omdat hij zich verplicht voelt te gaan vanwege de nadruk die wij erop leggen dat iedere jonge man een zending vervult. Laat hem ongeacht de situatie weten dat u van hem houdt en dat u klaarstaat om hem op alle mogelijke manieren te helpen.

    Als iemand ondervraagd wordt voor een tempelaanbeveling, moet de persoon die ondervraagd wordt eraan herinnerd worden dat de Heer heeft gezegd dat niets onreins Zijn huis mag ingaan. De procedure is gelijk aan die bij andere vraaggesprekken.

    Als iemand ondervraagd wordt die getrouwd is, dient de interviewer ongepaste vragen, die de gevoeligheden van de geïnterviewden kunnen kwetsen, zorgvuldig te vermijden.

    Als gehuwde personen schuldig zijn aan onnatuurlijke, onreine of onheilige praktijken, dienen zij te begrijpen dat zij de tempel niet mogen betreden tenzij en totdat zij zich bekeerd hebben en dergelijke praktijken nalaten. Mannen en vrouwen die bekend zijn met deze vereisten kunnen voor zichzelf uitmaken wat hun status in Gods ogen is. Al deze zaken dienen overgebracht te worden zonder dat priesterschapsleiders zich concentreren op de intieme aangelegenheden die tot een huwelijksrelatie behoren. Kundig interviewen en adviseren is mogelijk zonder in intieme details te treden, door de verantwoordelijkheid om hun leven op orde te brengen voordat zij het voorrecht uitoefenen om het huis van de Heer te betreden duidelijk bij de leden van de Kerk persoonlijk neer te leggen. Het Eerste Presidium heeft orale sex aangeduid als een onnatuurlijke, onreine of onheilige praktijk. Als een persoon zich voldoende zorgen maakt over een bepaalde praktijk om het te berde te brengen, moet hij er mee stoppen.

    Wie schuldig is aan verbaal of lichamelijk geweld tegen een partner of een kind, mag de tempel niet betreden.

    Iedereen moet eraan herinnerd worden dat de Heer de rechter is, en dat Hij alles weet wat zij doen. Hen moet gevraagd worden of zij waardig zijn om voor een tempelaanbeveling in aanmerking te komen. Als dat niet het geval is, dient hen aangeraden te worden zich te bekeren en hun leven in overeenstemming te brengen met de leringen van het evangelie.

    Wij sporen u aan uw interviewtechnieken kritisch onder de loep te nemen en deze waar nodig aan te passen aan de hierboven voorgestelde procedure.

    Tegelijkertijd moeten wij onze mensen laten weten dat we van hen houden; we moeten proberen hen zodanig te onderwijzen en te leiden dat zij het onheil en de valkuilen kunnen vermijden die hen omringen.

    Met vriendelijke groet,
    Het Eerste Presidium

    Spencer W. Kimball (zittend)
    N. Eldon Tanner (links)
    Marion G. Romney (midden)
    Gordon B. Hinckley (rechts)


    zaterdag 28 maart 2009

    Wat gebeurde er op... 28 maart

    28 maart 1835. Joseph Smith ontvangt een openbaring waarin gesteld wordt dat het Eerste Presidium, het Quorum der Twaalf, het Eerste Quorum der Zeventig en de Hoge Raad van de Ring “in gezag en macht gelijk” zijn aan elkaar (L&V 107). Deze verdeel-en-heers-strategie werd na Joseph Smith losgelaten voor een meer hiërarchische benadering.

    28 maart 1843. Joseph Smith’s dagboek vermeldt: “Josiah Butterfield zocht me thuis op en was zo buitengewoon beledigend dat ik hem het huis uitgooide, dwars over mijn erf heen de straat op”.

    Butterfield (foto) was de tweede man van Margaret Lawrence. Na het overlijden van haar eerste man Edward was Joseph Smith executeur van diens testament geworden ten behoeve van de kinderen van Margaret en Edward. Joseph Smith werd ook benoemd als voogd van de kinderen. Joseph Smith keerde de erfenis echter niet en nadat Margaret hertrouwde met Butterfield werd het conflict steeds heviger, culminerend in de gewelddadige uitbarsting van Joseph Smith op 28 maart 1843. Een paar weken later trouwden de 17-jarige Sara en de 19-jarige Maria Lawrence met hun voogd Joseph Smith. Na diens overlijden in 1844 bleek dat de erfenis inmiddels op naam van Emma Smith stond, die het geld vervolgens voor zichzelf hield.

    28 maart 1851. De Algemene Assemblé van de staat Deseret heft zichzelf op als erkenning van het gezag van de Verenigde Staten in het Territorium Utah. In bijna alle verkiezingen die volgen, winnen de kandidaten van de kerk met een ruime 99% van de stemmen. Een belangrijke reden voor deze “eensgezindheid” was het feit dat er niet anoniem gestemd kon worden maar dat ieders stem met naam en toenaam geregistreerd werd.

    28 maart 1887. In een brief geeft Wilford Woodruff, dan President van het Quorum der Twaalf, antwoord op de vraag van Heber J. Grant of er redenen bestaan waarom de Twaalf Apostelen niet een ander persoon dan de President van het Quorum der Twaalf als President van Kerk zouden kiezen als de huidige President zou overlijden. Woodruff antwoordt dat hij “diverse overtuigende redenen heeft waarom zij dat niet zouden moeten doen” maar beroept zich eigenlijk alleen maar op gewoonterecht. Grant zou later nog op deze brief terugvallen toen hij zelf op het punt stond kerkpresident te worden en dit betwist werd door kerkpatriarch Hyrum G. Smith.

    28 maart 1907. Het Eerste Presidium en de Raad der Twaalf besluiten om het oude huis van de familie Smith in Palmyra te kopen, alsmede de heuvel Cumorah. Diezelfde dag schrijft Apostel John Henry Smith in zijn dagboek: “Ik heb een kort ritje gemaakt in een Auto”.

    28 maart 1911. Apostel John W. Taylor wordt geëxcommuniceerd wegens een conflict over polygamie. De kerk had polygamie officieel in 1890 afgezworen maar had de apostelen John W. Taylor en Mathias F. Cowley opgedragen om er in het geheim mee door te gaan in Mexico en Canada (waar polygamie ook verboden was, maar de controle minder streng). Toen dit bekend werd, namen Taylor en Cowley ontslag als apostelen, met dien verstande dat zij weer in ere hersteld zouden worden als de storm overgewaaid zou zijn. Dat gebeurde echter niet omdat dit de politieke benoeming van de Mormoonse senator Reed Smoot in de weg zou staan. Cowley legde zich hier bij neer maar Taylor vond dit oneerlijk en verzette zich. Hij werd vervolgens geëxcommuniceerd wegens “insubordinatie ten opzichte van de leiding van de kerk”.

    28 maart 1929. Het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf besluiten dat er geen privé-gebedscirkels meer mogen plaatsvinden in de tempels. Op lokaal niveau blijven gebedscirkels in ringgebouwen nog in zwang tot 1978.


    Een gebedscirkel (foto) is een occult Mormoons ritueel waarbij de deelnemers in een kring rond een altaar gaan staan, geheime handgrepen en wachtwoorden uitwisselen en vervolgens een gebed uitspreken. Veel Heiligen der Laatste Dagen kennen dit soort gebeden een bijzondere werkzaamheid toe en bestempelen de praktijk als "de ware orde van het gebed". Gebedscirkels worden tegenwoordig alleen nog maar in tempels gehouden als integraal onderdeel van de tempelceremonie.

    28 maart 2001. De kerk verbiedt het onderhouden van websites door lokale kerkgemeenten en regio’s. Om wildgroei te voorkomen moeten alle uitingen van de kerk op internet voortaan plaatsvinden via de centrale servers en software van de kerk.

    28 maart 2008. Samen met nabestaanden van het bloedbad bij Mountain Meadows kondigt de kerk aan zich in te willen zetten voor een beschermde monumentenstatus voor het gebied waar de Mormonen op 11 september 1857 zo’n 120 mannen, vrouwen en kinderen vermoordden die op weg waren naar Californië. De kerk heeft tot op de dag van vandaag moeite om de verantwoordelijkheid voor deze misdaad ondubbelzinnig op zich te nemen.

    zaterdag 14 februari 2009

    Wat gebeurde er op... 14 februari

    14 februari 1835. Joseph Smith richt het Quorum van Twaalf Apostelen op. Hij profeteert dat de wederkomst van Christus aanstaande is, namelijk over 56 jaar.

    14 februari 1845. Hosea Stout (foto), hoofd van de politie in Nauvoo en bewaker van de tempel schrijft in zijn dagboek: “Vandaag kwam Lucretia Fischer bij me wonen”. De twee trouwden twee maanden later; Stout was op dat moment al getrouwd met Louisa Taylor en zou na Fischer nog vier vrouwen trouwen. Volgens de Mormoonse historica Juanita Brooks was het destijds niet ongebruikelijk om een polygame verbintenis eerst een paar maanden uit te proberen om te kijken of de vrouwen met elkaar overweg konden, en of de nieuwe vrouw zich voldoende aangetrokken voelde tot de man.

    14 februari 1853. De bouw van de tempel in Salt Lake City wordt ceremonieel gestart. De bouw zou 40 jaar in beslag nemen.

    14 februari 1886. George Q. Cannon, eerste raadgever van kerkpresident John Taylor, wordt in Nevada gearresteerd wegens het bedrijven van polygamie. Hij raakt gewond als hij uit de trein springt die hem terug naar Utah moet brengen.

    14 februari 1900. William McKinley, president van de Verenigde Staten, belooft Apostel John Henry Smith om nieuwe anti-polygamiewetgeving te blokkeren in ruil voor de stem van de inwoners van Utah in de komende presidentsverkiezingen. Smith beloofde alles hiervoor in het werk te stellen maar waarschuwde dat zijn invloed niet overschat moest worden.

    14 februari 1970. Het hoofdkantoor van de kerk wordt voor het eerst beveiligd.

    14 februari 1978. De politie arresteert seriemoordenaar Ted Bundy, waarvan aangenomen wordt dat hij zo’n honderd vrouwen en meisjes verkracht en vermoord heeft. Bundy had korte tijd aan de University of Utah gestudeerd en was in 1975 lid geworden van de kerk. Elf jaar later werd hij terechtgesteld op de electrische stoel in Florida. Op 28 mei 2008 werd Bundy plaatsvervangend gedoopt in de Jordan River tempel. Nadat dit door journaliste Helen Radkey bekend gemaakt was, heeft de kerk de gegevens van deze verordeningen in februari 2009 verwijderd uit haar online database FamilySearch.

    14 februari 1991. Amy Baird wordt gekozen als eerste vrouwelijke voorzitter van de studentenvereniging van de Brigham Young Universiteit.

    14 februari 1992. Het hoofd van de afdeling Sociologie van de Brigham Young Universiteit schrijft een memo aan de president van de universiteit, waarin hij zijn zorgen uit over de beperkte mogelijkheden voor wetenschappelijke discussies over het Mormonisme.

    14 februari 1994. Het Eerste Presidium van de kerk geeft een verklaring tegen het homohuwelijk af en roept haar leden op zich hiertegen te verzetten in het politieke proces.

    14 februari 1999. De krant Salt Lake Tribune publiceert bewijzen dat leden van het Internationaal Olympisch Comité zijn omgekocht met toelatingen tot, en studiebeurzen voor de Brigham Young Universiteit.

    14 februari 2009. De kerk start met de bouw van een tempel in Gila Valley, Arizona (afbeelding). Het is de derde tempel in de staat Arizona, waar ongeveer 375.000 Heiligen der Laatste Dagen wonen.

    zondag 25 januari 2009

    Wat gebeurde er op... 25 januari

    25 januari 1832. Joseph Smith wordt door Sidney Rigdon geordend tot President van het Hoge Priesterschap.

    25 januari 1844. Orson Hyde ontvangt zijn “tweede zalving” in het huis van Brigham Young. De tweede zalving is een ritueel waarmee zeer getrouwe leden tot een soort “inner circle” van de kerk toetreden. Het ritueel is alleen toegankelijk op voordracht en uitnodiging en wordt tegenwoordig alleen in de tempels van de kerk uitgevoerd.

    25 januari 1845. Apostel Heber C. Kimball schrijft het volgende in zijn dagboek: “Diezelfde avond zat ik thuis in het gezelschap van mijn vrouw en vroeg de Heer met behulp van de wichelroede het volgende, of wij de tempel moesten afmaken. Het antwoord was waarlijk ja, dat mijn zonden mij vergeven waren, dat ik uiteindelijk mijn erfenis zou krijgen in dit leven, en dat het Tempel Comité geen vijand van de Twaalf Apostelen was.”

    25 januari 1846. Brigham Young introduceert de “adoptie ceremonie” in de tempel van Nauvoo. Het doel van deze ceremonie is het verzegelen van “gewone” leden van de kerk aan kerkleiders, die daarmee hun geestelijke vader werden.

    25 januari 1849. Wilford Woodruff trekt twee van zijn eigen tanden met een touw en een zakmes.

    25 januari 1886. Twee mannen moeten zich voor een federale rechtbank verantwoorden voor hun poging om U.S. Deputy Marshall  E.A. Franks om te kopen om hen van tevoren te waarschuwen wanneer Mormoonse polygamisten gearresteerd gaan worden. De mannen krijgen beide drie jaar gevangenisstraf maar komen in mei 1888 vervroegd vrij. Franks stond toen alsnog als betaaldde informant op de loonlijst van het Eerste Presidium.

    25 januari 1888. David Whitmer, een van de “getuigen” van het Boek van Mormon, sterft op 86-jarige leeftijd in Richmond, Missouri. Een jaar eerder had hij zijn “Address to All Believers in Christ” gepubliceerd, waarin hij zijn geloof in de goddelijke oorsprong van het Boek van Mormon bevestigt, maar ook uitlegt hoe de kerk daar in zijn ogen vanaf is gedwaald.

    25 januari 1897. Lorin C. Woolley, leider van een van de eerste polygame Mormoonse groeperingen na het verbod op polygamie door de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, vertelt zijn volgelingen dat hij gezien heeft hoe kerkleider Joseph Smith, Brigham Young en Heber C. Kimball  aan kerkpresident John Taylor zijn verschenen Woolley’s ouderlijke huis. Taylor zat daar ondergedoken om aan strafvervolging wegens polygamie te ontkomen. Lorin Woolley was een neef van Spencer Woolley Kimball, de twaalfde president van de kerk.

    25 januari 1900. B.H. Roberts mag zijn zetel in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden niet innemen omdat hij polygamist is, en polygamie illegaal is in Amerika.

    25 januari 1927. Apostel George F. Richards, president van de tempel in Salt Lake City, biedt de uitgeschreven en gereviseerde tempelrituelen aan kerkpresident Heber J. Grant aan. Hiermee komt een einde aan een klus waar een comité van vijf apostelen meerdere jaren aan gewerkt hebben.

    25 januari 1982. Leonard Arrington wordt na tien jaar ontslagen als Kerkhistoricus. Arrington had de archieven van de kerk opengegooid voor Mormoonse en niet-Mormoonse onderzoekers, waardoor allerlei nieuwe feiten over de geschiedenis van de kerk aan het licht waren gekomen. Zijn opvolger was G. Homer Durham, een kerkleider. Geen van beide mutaties werd, zoals gebruikelijk, aangekondigd tijdens een Algemene Conferentie. Ook in de kerkelijke kranten werd geen melding gedaan van deze benoemingen. De archieven van de kerk gingen onder Durham weer dicht.

    25 januari 2000. Nadat de staat Utah een nieuwe wet heeft aangenomen om de activiteiten van politieke lobbyisten te reguleren, schrijft zij de eerste boete uit aan de machtigste en meest invloedrijke organisatie in Utah, de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Lobbyist William Evans had zich niet gehouden aan de regels voor financiële openheid bij het bewerken van twee parlementsleden.

    25 januari 2003. De kerk lanceert de website Provident Living, gewijd aan informatie over werkgelegenheid, voedselopslag, gezinsfinanciën, humanitaire hulp en gezondheid.

    zondag 18 januari 2009

    Wat gebeurde er op... 18 januari

    18 januari 1827. Joseph Smith trouwt met Emma Hale, de eerste van zijn 33 vrouwen.

    18 januari 1834. In de krant The Chardon Spectator verschijnt een herdruk van het artikel “Mormon Mystery Developed”. Dit is het eerste in Ohio gepubliceerde artikel waarin de Spalding-Rigdon theorie over de oorsprong van het Boek van Mormon vermeld wordt.

    18 januari 1841. Brigham Young en Willard Richards beginnen het Boek van Mormon te lezen om een index op te stellen voor de Engelse uitgave.

    18 januari 1843. Joseph Smith geeft een feestje voor vrienden om te vieren dat een rechtbank in Illinois zijn arrestatiebevel uit Missouri heeft opgeheven.

    18 januari 1843. Willard Richards trouwt met Sarah Longstroth, zijn eerste van vier polygame huwelijken dat jaar.

    18 januari 1844. Oliver Cowdery wordt lid van de Methodistische kerk.

    18 januari 1882. In een gezamelijke vergadering van het Eerste Presidium en de Twaalf Apostelen wordt door kerkpresident John Taylor besloten dat het avondmaal ook aan kinderen onder de acht jaar bediend mag worden.

    18 januari 1964. Het hoofdkwartier van de kerk schenkt $ 10.000 voor de bouw van het John F. Kennedy Center for Performing Arts in Washington D.C. In 1974 treedt het Mormoons Tabernakelkoor in het JFK Center op, in aanwezigheid van de President van de Verenigde Staten, Gerald Ford.

    18 januari 1965. Het Mormoons Tabernakelkoor zingt voor het eerst tijdens de inauguratie van een Amerikaanse president, i.c. Lyndon B. Johnson.

    18 januari 1970. Kerkpresident David O. McKay sterft op 96-jarige leeftijd, de hoogste leeftijd tot dan toe ooit bereikt door een kerkpresident. Op deze dag werd ook de 500ste ring van de kerk opgericht in Nevada (een ring is een geografische eenheid van 10 to 20 lokale kerkgemeenten).

    18 januari 1979. Tijdens het beleg van zijn huis schiet de politie van Utah John Singer dood, een Mormoonse polygamist. Aanleiding is een conflict over het onderwijs van de kinderen van Singer’s vrouwen. Sympathisanten van Singer vinden hem een religieuze martelaar die in zijn rug werd geschoten door de politie maar de betrokken agenten worden later vrijgesproken.

    18 januari 1996. Het Eerste Presidium van de kerk kondigt aan dat alle Algemene Autoriteiten van de kerk zullen aftreden als commissarissen en directeuren van de vele tientallen ondernemingen waarin zij uit hoofde van hun kerkelijke functie tegen betaling actief waren. Voortaan zullen zij zich alleen richten op hun kerkelijke bestuursfuncties.

    woensdag 14 januari 2009

    Wat gebeurde er op... 14 januari

    14 januari 1836. Joseph Smith houdt een vergadering in Kirtland, Ohio om regels op te stellen voor het gebruik van de tempel, die bijna klaar is. ’s Avonds voltrekt hij twee huwelijken.

    14 januari 1845. Uit het dagboek van William Clayton, een vertrouweling van Joseph Smith: “Veel met Aron gepraat en ook met Diantha en ben tot half een bij haar gebleven en heb haar gevoelens overwonnen en mijn hartewens vervuld. Een week eerder, op 9 januari was de 31-jarige Clayton getrouwd met de 16-jarige Diantha Farr. Zij was zijn vijfde vrouw en zijn eerste tienerbruid. In de 25 daaropvolgende jaren zouden nog vijf vrouwen volgen, waarvan vier tieners.

    14 januari 1847. Brigham Young ontvangt zijn eerste en enige officiële openbaring. Deze gaat over de organisatie van de emigratie uit Nauvoo. De volgende dag presenteert hij zijn openbaring aan de theocratische Raad van Vijftig, en op de 16de aan de Hoge Raad en het Quorum der Zeventig. De openbaring is nu bekend als Leer en Verbonden 136.

    14 januari 1857. Het bestuur van Utah reorganiseert het territoriale leger door het Legioen van Nauvoo opnieuw onder de wapenen te roepen. Daniel Wells, de tweede raadgever van Brigham Young, werd opperbevelhebber. Later dat jaar zou President Buchanan van de Verenigde Staten troepen naar Utah sturen om te proberen een einde te maken aan de vermenging van kerk en staat onder Brigham Young.

    14 januari 1877. Twee weken na de inwijding van de begane grond van de tempel in St. George, Utah, vroeg Brigham Young aan zijn zoon Brigham Young Jr. en Apostel Wilford Woodruff om de tempelceremoniën op te schrijven. Dat was tot dan toe nog niet gebeurd.

    14 januari 1883. Apostel John Henry Smith is op zending in Engeland en “sprak over de geschiedenis van Joseph Smith en ook over het dopen voor de doden en ook over polygamie, waarvan ik zei dat we dit niet in Engeland onderwijzen omdat het tegen de wet is”. Hij vertelde er niet bij dat het in Amerika ook tegen de wet was en dat de Mormonen daar wel polygamie bedreven.

    14 januari 1885. David Whitmer, een van de “getuigen” van het Boek van Mormon, wordt geïnterviewd door Zenas Gurley. Tijdens dit interview maakt Whitmer duidelijk dat hij de gouden platen niet in het echt gezien en aangeraakt heeft, maar in een visioen.

    14 januari 1886. De Twaalf Apostelen besluiten om de bezittingen van de kerk weg te sluizen om inbeslagname door de Verenigde Staten te voorkomen. De federale overheid ziet dit als een manier om de Mormoonse theocratie in Utah te doorbreken. De bezittingen van de kerk worden vervolgens ondergebracht in diverse, nieuw opgerichte bedrijven. Deze structuur hanteert de kerk tot op de dag van vandaag.

    14 januari 1974. De namen van alle ringen van de kerk worden gewijzigd en bestaan voortaan uit een plaats- en landaanduiding. Een ring is een geografische regio van 10 tot 20 lokale kerkgemeenten.

    14 januari 1975. M. Byron Fisher, een volksvertegenwoordiger uit het parlement van de staat Utah zegt in de krant Salt Lake Tribune: “Het is mijn kerk en als bisschop ga ik [in het parlement] niet tegen de wensen van de kerk stemmen”.

    14 januari 1976. Bert Fuchs, een man uit Engeland, beweert bronzen platen gevonden te hebben in zuid-Amerika, die samengebonden zijn met behulp van ringen, net zoals de gouden platen van het Boek van Mormon. Samen met een aantal andere objecten, zoals een zwaard met een diamanten heft en een vreemd soort bril, geeft hij deze aan de kerk en laat zich samen met zijn gezin dopen. Hij verhuist naar Amerika en ontmoet kerkpresident Spencer W. Kimball. De objecten worden in het geheim door de kerk onderzocht (zelfs de officiële kerkhistoricus weet van niks) en blijken vals te zijn. Fuchs wordt geëxcommuniceerd.

    14 januari 1977. Apostel Boyd K. Packer vertelt studenten aan de Brigham Young Universiteit: “Wij hebben onze Mexicaanse leden altijd aangeraden om met Mexicanen te trouwen, Japanse leden met Japanners, blanken met blanken en Polynesiërs met Polynesiërs. Dit is goede raad. Jonge mensen, neem u voor om binnen uw eigen ras te trouwen”.

    14 januari 1983. Documentenhandelaar Mark Hofmann laat op het hoofdkantoor van de kerk in Salt Lake City een brief uit 1825 zien van Joseph Smith aan Josiah Stowell. De brief werpt een ongunstig licht op de jonge jaren van Joseph Smith. Een paar dagen later heeft Hofmann een ontmoeting met Gordon B. Hinckley, raadgever van kerkpresident Spencer W. Kimball. Tijdens deze bijeenkomst koopt Hinckley de brief voor $ 15.000 en zegt tegen Hofmann: “Dit document zal het daglicht nooit zien”. De brief wordt veilig opgeborgen maar blijkt later een vervalsing te zijn.