maandag 29 december 2008

1839-1844 Een nieuw begin in Nauvoo

Deze tekst is oorspronkelijk door mormonisme.nl geschreven voor Wikipedia en valt daarmee onder de GNU-licentie voor vrije documentatie.

Na hun verdrijving uit Missouri vluchtten de meeste Heiligen der Laatste Dagen naar Iowa in het noorden en Illinois in het oosten. Daar leefden zij verspreid onder de lokale bevolking en maakten, gezien hun negatieve ervaringen in Ohio en Missouri, aanvankelijk geen aanstalten om zich op een nieuwe, centrale plaats te “vergaderen”.

Dit veranderde eind april 1839, toen Joseph Smith en de andere kerkleiders uit de gevangenis ontsnapten. Ze gingen in zee met Isaac Galland, een dubieuze speculant die de Kerk grote stukken land van de hand deed rond de plaats Commerce, Illinois (Flanders 1975, pp. 23-56). Smith gaf de plaats een nieuwe naam, Nauvoo, dat “mooi zijn” betekent in het Hebreeuws.

De stadsrechten die de staat Illinois aan Nauvoo had toegekend, verleenden de nieuwe stad ruime autonomie, waaronder een eigen rechtspraak en een eigen leger. Hierdoor konden de theocratische tendenzen van het Mormonisme in Nauvoo verder tot wasdom komen. Door een combinatie van kerkelijke en civiele functies controleerde Joseph Smith de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, alsmede de media, het onderwijs en het plaatselijke leger (Ludlow 1992, pp. 612, 860). Voor de Heiligen der Laatste Dagen brak hiermee een periode van relatieve rust en veiligheid aan. Mede dankzij grootschalige immigratie van ca. 5.000 bekeerlingen uit Engeland (Ludlow 1992, p. 611) groeide Nauvoo uit tot de tweede stad van de staat Illinois (alleen Chicago was groter).

Ook in theologisch opzicht was dit een vruchtbare periode. Bijna alle leerstellingen die het Mormonisme onderscheiden van andere Christelijke stromingen zijn in deze tijd ontstaan, zoals polygamie, de letterlijke vader-zoon relatie tussen God en Jezus, het opheffen van de klassieke dualiteit tussen lichaam en geest, de pre-existentie van de mens, het bestaan van meerdere goden en de tempelrituelen (Porter & Backman 1992, p. 41).

Al deze ontwikkelingen zorgden echter ook voor de nodige tegenstand, zowel binnen de Kerk als van buitenaf. Op 10 mei 1844 kondigden enkele hoge, dissidente functionarissen van de Kerk aan een nieuwe krant, de Nauvoo Expositor, te gaan publiceren, waarin “de feiten genoemd worden zoals zij daadwerkelijk bestaan in Nauvoo” (Law et al, 1844). De grieven van deze dissidenten hadden niet alleen betrekking op kerkelijke aangelegenheden, zoals polytheïsme en polygamie, maar betroffen ook het negeren van de wet, de vermenging van kerk en staat en de controle van de Kerk over de financiën van haar leden (Cook 1982, p. 55).

Omdat de uitgevers van de Nauvoo Expositor hoge civiele en kerkelijke functies hadden bekleed, en beschikten over informatie uit eerste hand met betrekking tot al Joseph Smith’s controversiële en geheime activiteiten, vroeg deze onmiddellijk na het verschijnen van de eerste editie aan de gemeenteraad van Nauvoo om de krant te verbieden en het redactiekantoor te vernietigen, hetgeen op 10 juni 1844 prompt gebeurde.

Deze ingreep had echter niet alleen religieuze aspecten, maar deed ook afbreuk aan burgerrechten zoals de vrijheid van meningsuiting en het eigendomsrecht. Apostel Dallin H. Oaks, van origine jurist, betoogt in Oaks (1965) dat het verbieden van de Nauvoo Expositor een rechtmatige daad was volgens de lokale wetten die destijds in Nauvoo golden. Volgens de grondwet van Amerika en die van staat Illinois was de daad echter wel degelijk onrechtmatig en deze grondwetten waren bij de stichting van Nauvoo expliciet van toepassing verklaard (Roberts 1980, deel 4, p. 240).

De protesten tegen Smith’s onwettige optreden, zowel in Nauvoo als ver daarbuiten, waren zo hevig dat de Profeet aanvankelijk wilde onderduiken. Zijn achterban was het hier echter niet mee eens en Smith besloot zichzelf dan maar aan te geven (Madsen 1989, p. 117-118; Quinn 1994, p. 145). Op 24 juni 1844 meldde hij zich samen met zijn broer Hyrum en een paar andere vertrouwelingen bij de gevangenis van het nabij gelegen Carthage. Hoewel gouverneur Thomas Ford van Illinois de veiligheid van de gevangenen persoonlijk had gegarandeerd, kon zijn aanwezigheid in Carthage niet verhinderen dat een woedende menigte de gevangenis op 27 juni 1844 bestormde en de gebroeders Hyrum en Joseph Smith vermoorde (Godfrey 1968, p. 213).

Na de dood van Joseph Smith ontbrandde er een successiestrijd in de Kerk, waarbij individuele kandidaten zoals Sidney Rigdon het opnamen tegen institutionele partijen zoals het Quorum der Twaalf Apostelen. Smith had zelf niets geregeld voor zijn opvolging maar had in de loop der tijd wel zes personen aangewezen of aangesteld als zijn opvolger (David Whitmer, Oliver Cowdery, Hyrum Smith, Joseph Smith III, David Hyrum Smith en Samuel H. Smith), en nog eens zeven opties open gehouden (Sidney Rigdon, William Smith, Lyman Wight, William Marks, James Strang, Alpheus Cutler en het Quorum der Twaalf Apostelen). Uiteindelijk koos de meerderheid van de leden op 8 augustus 1844 voor het Quorum der Twaalf onder leiding van Brigham Young.

Een belangrijk strijdpunt in de opvolginskwestie betrof de vraag hoe de Kerk bestuurd moest worden: als een theocratische oligarchie, zoals in de latere jaren van Joseph Smith’s leiderschap, of als een meer democratische kerkgemeenschap, zoals in de begintijd van de kerk. Dit meningsverschil leidde tot de eerste scheuring in de Kerk, die in de jaren 1850 uitmondde in de oprichting van de Gereorganiseerde Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Deze gematigde Mormoonse stroming was meer gericht op democratie en consensus dan de groep van Brigham Young en nam afstand van de meeste ideeën die Joseph Smith in de Nauvoo-periode uitgewerkt had (Launius 1990, pp. 59-79).