dinsdag 30 december 2008

1831-1838 Groeistuipen in Ohio en Missouri

Deze tekst is oorspronkelijk door mormonisme.nl geschreven voor Wikipedia en valt daarmee onder de GNU-licentie voor vrije documentatie.

Gezien het succes in Ohio werd het hoofdkwartier van de Kerk begin 1831 verlegd naar Kirtland, zo’n 12 km ten zuiden van Sidney Rigdon’s oude woonplaats Mentor (Leer en Verbonden 2004, p. 77). Niet lang daarna wees Joseph Smith echter de plaats Independence in Jackson County, Missouri aan als “de plaats voor de stad Zion, aangewezen voor de vergadering van de Heiligen” (Leer en Verbonden 2004, p. 123), zodat er vanaf dat moment twee centra waren waar het Mormonisme zich verder kon ontwikkelen.

Beide locaties hadden zo hun eigen problemen. Zo zaten de inwoners van Missouri niet te wachten op de alsmaar aanzwellende stroom Mormoonse immigranten, die aankondigden dat Jackson County het beloofde land was en dat zij de boel binnen een paar jaar zouden overnemen (Bushman 1960). In Kirtland speelden economische problemen de Kerk parten, waardoor de zij diep in de schulden raakte (Abanes 2003, pp. 134-139).

In 1838 escaleerde de situatie in beide plaatsen zodanig, dat de aanwezigheid van de Mormonen niet langer houdbaar was. In maart van dat jaar vluchtten Joseph Smith en andere prominente Mormonen van Kirtland naar de plaats Far West in Missouri in een poging om aan hun schuldeisers te ontsnappen (Hill 1989, pp. 55-67). Maar in Missouri was inmiddels ook een gewapend conflict ontstaan dat voornamelijk bestond uit ongeregelde overvallen van niet-Mormoonse bendes op Mormoonse dorpen en vice versa (Quinn 1994, p. 99; Hartley 1992, p. 9).

In de officiële Mormoonse geschiedschrijving wordt vaak de indruk gewekt dat het geweld van één kant kwam en dat de Mormonen om religieuze redenen “vervolgd” werden. In 1833 had Joseph Smith het gebruik van geweld uit zelfverdediging echter gerechtvaardigd, waardoor een geweldsspiraal kon ontstaan (Leer en Verbonden 2004, p. 234). Het was dus vooral een sociaal-economisch en geo-politiek conflict. Dit alles laat echter onverlet dat het geweld dat tegen de Mormonen gebruikt werd groter was dan andersom, alleen al vanwege de numerieke minderheid van de Mormonen.

Om een burgeroorlog te voorkomen, vaardigde gouverneur Lilburn Boggs eind oktober 1838 een Vernietigingsbevel (“Extermination Order”) uit. Hierin stond dat “de Mormonen als vijanden behandeld moeten worden en uitgeroeid of verdreven uit de Staat, indien nodig voor de openbare orde” (Boggs 1838). De term "vernietigingsbevel" sluit aan bij de rethoriek van die tijd. Vier maanden eerder had Sidney Rigdon een opruiende toespraak gehouden ter ere van de Amerikaanse onafhankelijkheidsdag, waarin hij vastberaden stelde: “Tussen ons en de bende die ons lastig durft te vallen zal een vernietigingsoorlog (‘war of extermination’) uitbreken; we zullen ze achtervolgen totdat de laatste druppel van hun bloed gevloeid is – of ze zouden ons moeten uitroeien. We zullen het slagveld naar hun eigen huizen brengen, en naar hun eigen gezinnen, en één van de twee zal volkomen vernietigd worden” (Crawly 1974, p. 527).

Om het Vernietigingsbevel kracht bij te zetten, stuurde Boggs het leger van Missouri naar Far West. In het licht van deze overmacht gaven de Heiligen zich over, waarna Joseph Smith en andere kerkleiders begin december 1838 gevangen werden gezet in Liberty, Missouri (Ludlow 1992, p. 931). De overgebleven Mormonen maakten zich onder leiding van Brigham Young op om de staat te verlaten.

Het aantal kerkleden was inmiddels flink gegroeid. In de zomer van 1837 waren de eerste zendelingen naar Engeland gestuurd, alwaar zij zeer succesvol waren onder de arbeidersklasse (Ludlow 1992, p. 227). Het aantal leden in Missouri op dat moment is onduidelijk maar schattingen variëren van 4.000 tot 15.000 (Hartley 1992, p. 7). Volgens officiële bronnen telde de Kerk eind 1838 bijna 18.000 leden (2006 Church Almanac, p. 652).